ECLI:NL:CRVB:2013:2559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens inkomsten uit prostitutie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving van 20 januari 2007 tot 3 maart 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van klachten over prostitutie op zijn woonadres heeft de Regionale Recherchedienst een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant zijn woning beschikbaar had gesteld voor prostitutieactiviteiten. Dit leidde tot een besluit van de burgemeester van Rotterdam om appellant een last onder dwangsom op te leggen en tot een herziening van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college heeft de bijstand over de periode van 1 november 2008 tot en met 31 maart 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant niet had gemeld dat hij inkomsten uit werk had ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat hij een illegale seksinrichting heeft gedreven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. Appellant heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden van zijn inkomsten, waardoor niet kon worden vastgesteld in hoeverre hij recht had op bijstand.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De stelling van appellant dat het besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel werd verworpen, omdat de eerdere intrekking van bijstand op een andere periode en feitelijke grondslag was gebaseerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.