ECLI:NL:CRVB:2013:2557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens vermogen in Marokko en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellanten ontvingen sinds 7 september 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij onroerende zaken in Marokko bezitten, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten beschikken over onroerende zaken waarvan de waarde het vrij te laten vermogen overschrijdt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van dit vermogen.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de onroerende zaken in Marokko geen onderdeel uitmaken van hun vermogen, maar eigendom zijn van hun neefje. Zij stelden dat de registratie op naam van appellant enkel plaatsvond omdat onroerende zaken volgens het Marokkaanse recht niet op naam van een minderjarige kunnen worden gesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de onroerende zaken niet tot hun vermogen behoren. De Raad bevestigde dat als onroerende zaken op naam van een betrokkene staan geregistreerd, er een gerechtvaardigde veronderstelling bestaat dat deze zaken tot zijn vermogen behoren. Aangezien appellanten niet met objectieve en verifieerbare gegevens hebben aangetoond dat de onroerende zaken eigendom zijn van hun neefje, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.