ECLI:NL:CRVB:2013:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12-2706 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting in verband met hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 8 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was ingeschreven op een adres dat als wisselwoning fungeerde vanwege renovatie van zijn huurwoning. Op 11 mei 2011 werd in deze woning een hennepkwekerij ontdekt, wat leidde tot een onderzoek door de afdeling Handhaving van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden. Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden besloot daarop de bijstand van appellant in te trekken voor de periode van 21 februari 2011 tot en met 11 mei 2011 en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Tevens werd de bijstand met 40% verlaagd voor een maand.

Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij geen huurovereenkomst had voor de wisselwoning en dat hij bij familie verbleef, wat volgens hem betekende dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder zijn inschrijving op het adres van de hennepkwekerij en het feit dat hij de sleutels had opgehaald, voldoende waren om aan te nemen dat hij (mede)exploitant was van de kwekerij. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij geen wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij niet betrokken was bij de exploitatie ervan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2706 WWB, 12/2707 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2012, 11/3198 en 11/3199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 oktober 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 8 november 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Sinds 1 februari 2011 staat appellant bij de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Dit betreft een zogeheten wisselwoning in verband met de renovatie van de huurwoning van appellant. Op 11 mei 2011 heeft de politie Fryslân in deze wisselwoning een hennepkwekerij ontmanteld, waarbij onder meer 548 hennepplanten in beslag zijn genomen. Mede naar aanleiding hiervan heeft de afdeling Handhaving van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden (afdeling Handhaving) een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is onder meer gebruik gemaakt van de door de politie opgemaakte processen-verbaal inzake de ontmanteling van de hennepkwekerij en het verhoor van appellant, is dossieronderzoek gedaan, informatie ingewonnen bij de stichting WoonFriesland en is appellant op 21 juni 2011 door een medewerker van de afdeling Handhaving gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 22 augustus 2011.
1.2. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van
7 september 2011 de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 21 februari 2011 tot en met 11 mei 2011 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.127,38 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van de in de wisselwoning aangetroffen hennepkwekerij en dat als gevolg hiervan het recht op bijstand over de hiervoor genoemde periode niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 8 september 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2011 met 40% gedurende een maand verlaagd op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 7 september 2011 en 8 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft daarbij
- samengevat - het volgende aangevoerd. Hij stond weliswaar in de GBA ingeschreven op het adres [adres 1], maar hij is geen huurovereenkomst aangegaan met de verhuurder van deze woning. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de wisselwoning. Een vriend van hem heeft in deze woning gewoond. Appellant verbleef vanaf 21 februari 2011 met zijn kinderen bij de familie [B.] te [woonplaats]. De enkele inschrijving op het adres [adres 1] rechtvaardigt niet de vooronderstelling dat appellant wetenschap had van de hennepkwekerij in deze woning. Evenmin kan aan deze inschrijving de conclusie worden verbonden dat appellant (mede)exploitant is geweest van de in deze woning aangetroffen hennepkwekerij en hieruit inkomsten heeft genoten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat op 11 mei 2011 in de woning op het adres [adres 1] een hennepkwekerij is aangetroffen. Appellant was in de periode in geding in de GBA ingeschreven op dit adres. Verder heeft hij op 21 februari 2011 de sleutels van deze woning bij WoningFriesland opgehaald, werd zijn post op dit adres bezorgd en heeft hij steeds de huur van deze woning voldaan. Gelet hierop is het enkele feit dat hij de huurovereenkomst niet heeft getekend, onvoldoende om hem niet als huurder van deze woning aan te merken.
4.2.
Het feit dat in de wisselwoning van appellant een hennepkwekerij is aangetroffen rechtvaardigt de vooronderstelling dat appellant daarvan (mede)exploitant is geweest en dat de opbrengst (ook) hem ten goede is gekomen. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd of mede heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met de kwekerij heeft ontvangen. Hij heeft geen enkel bewijs aangedragen voor de stelling dat de door hem genoemde vriend gedurende de periode in geding in de wisselwoning heeft verbleven, de hennepkwekerij is gestart en deze alleen heeft geëxploiteerd. De enkele verklaring van appellant dat hij gedurende de periode in geding bij de familie [B.] verbleef, is ontoereikend om aan te nemen dat hij niet in staat was de hennepkwekerij te exploiteren of daarbij betrokken te zijn en dat hij geen wetenschap had van de exploitatie van de hennepkwekerij.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) O.P.L. Hovens

HD