ECLI:NL:CRVB:2013:2554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
13-1534 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten, dat zijn bijstand had ingetrokken en kosten van bijstand had teruggevorderd. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De appellant had nagelaten tijdig zorg te dragen voor een juiste registratie in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van de appellant te sturen. De Raad bevestigde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op 5 januari 2008 en dat de appellant zijn bezwaar pas op 19 juni 2012 indiende, wat ruimschoots na de termijn was. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier.

Uitspraak

13/1534 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 februari 2013, 12/3229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeenschappelijke regeling oefent het dagelijks bestuur sinds 1 januari 2010 de bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit, die voordien werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (college). In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur mede verstaan het college.
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat te Geldrop, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 oktober 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft over de periode van 9 december 2005 tot 14 september 2006 en van
26 april 2007 tot 20 augustus 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft van 6 maart 2006 tot
23 januari 2008 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven gestaan op het adres[adres 1] te[naam gemeente] (GBA-adres). Bij een aan appellant op dit adres geadresseerd besluit van 4 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur, voor zover van belang, de bijstand van appellant over de periode van 15 augustus 2006 tot en met 13 september 2006 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 551,67 van appellant teruggevorderd.
1.2. Bij brief van 11 juni 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2008.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur het besluit van 4 januari 2008, door dit besluit te verzenden naar het GBA-adres, niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en dat er voldoende reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat hij in de periode dat het besluit van 4 januari 2008 werd verzonden geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat hij geen terugvorderingsbesluit meer hoefde te verwachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 september 2009, LJN BJ7888) heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het woonadres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.3.
Met de rechtbank en anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur met de verzending van het besluit van 4 januari 2008 aan het GBA-adres te[naam gemeente], dat besluit in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb heeft bekendgemaakt. Dit adres was immers op 4 januari 2008 volgens de GBA nog steeds het woonadres van appellant en voor het dagelijks bestuur op dat moment diens laatst bekende adres. Gelet hierop maakt het feit dat appellant op 23 januari 2008 in het gemeentehuis van Bergeijk heeft verklaard dat hij sinds november 2007 niet meer op het GBA-adres woonachtig is niet, zoals appellant stelt, dat het dagelijks bestuur het besluit op 4 januari 2008 op onjuiste wijze bekend heeft gemaakt. Appellant heeft nagelaten tijdig zorg te dragen voor een juiste registratie in de GBA. Dit verzuim komt voor zijn rekening en risico en dit wordt niet anders door zijn veronderstelling dat hij geen besluit meer van het dagelijks bestuur hoefde te verwachten.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 staat vast dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 5 januari 2008. Tevens staat vast dat op het moment dat het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2008 ontving - 19 juni 2012 - de termijn voor het maken van bezwaar ruimschoots was verstreken. In wat appellant heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2008 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) O.P.L. Hovens

HD