ECLI:NL:CRVB:2013:2553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12-4344 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de toeslag op bijstandsuitkering op basis van gewijzigde Toeslagenverordening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn toeslag van 10% naar 7% door het college van burgemeester en wethouders van Helmond. De verlaging was het gevolg van een wijziging in de Toeslagenverordening, die per 1 april 2011 in werking trad. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn persoonlijke omstandigheden zodanig waren dat het college gehouden was om een hogere toeslag toe te kennen. De appellant woonde bij zijn ouders en kon de noodzakelijke kosten van het bestaan delen, wat de basis vormde voor de verlaging van de toeslag. Ondanks zijn argumenten over financiële lasten door medische kosten, heeft de Raad geoordeeld dat deze niet voldoende waren om af te wijken van de gewijzigde verordening. De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

12/4344 WWB
Datum uitspraak: 26 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 juni 2012, 11/3444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Voor appellant is verschenen mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.L. Slegers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont bij zijn ouders en ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. De bijstand was verhoogd met een toeslag van 10% als bedoeld in de artikelen 25 en 30 van de WWB in samenhang met artikel 3, tweede lid, van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB Helmond 2009 (Toeslagenverordening), aangezien hij de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met zijn ouders.
1.2.
Met ingang van 1 april 2011 is de Toeslagenverordening gewijzigd (gewijzigde Toeslagenverordening). Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de gewijzigde Toeslagenverordening bedraagt de toeslag voor gevallen als hier aan de orde - de alleenstaande (ouder) die de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met een ander - 7% van de gehuwdennorm.
1.3.
Bij besluit van 8 april 2011 heeft het college met toepassing van de gewijzigde Toeslagenverordening de toeslag van appellant met ingang van 1 juli 2011 verlaagd van 10% naar 7%.
1.4.
Bij besluit van 6 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2011 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat het college op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB gehouden is een individuele hogere toeslag te verlenen. Op het verzoek van het college om inzichtelijk te maken waarom hij met de gewijzigde toeslag niet in zijn bestaanskosten kan voorzien, heeft appellant geen gegevens overgelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college in zijn geval aanleiding had moeten zien om in afwijking van de gewijzigde Toeslagenverordening een hogere toeslag dan 7% toe te kennen. Zijn financiële gegevens zijn bekend bij het college, althans daar mocht hij van uitgaan. Appellant heeft ernstige rugklachten en moet kosten maken voor medische fitness en het reizen naar een revalidatiecentrum. Het college heeft de aanvragen voor bijzondere bijstand ten behoeve van deze kosten afgewezen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn individuele omstandigheden van dien aard zijn dat het college in zijn geval met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB de toeslag op een hoger percentage dan 7% had moeten vaststellen. De algemene en verder niet gespecificeerde verwijzing naar reeds bij het college bekende financiële gegevens en kosten die appellant moet maken in verband met zijn medische situatie is daartoe ontoereikend. Het college heeft de toeslag dan ook terecht, in overeenstemming met de gewijzigde Toeslagenverordening, op 7% vastgesteld.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) O.P.L. Hovens
sg