ECLI:NL:CRVB:2013:2552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12-4345 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor fitnesskosten op medische gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die lijdt aan chronische rugpijn, had op 8 juni 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van fitness in een reguliere sportschool. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijk werden beschouwd volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het college baseerde deze afwijzing op een advies van de GGD, waarin werd gesteld dat fitness niet medisch noodzakelijk was, aangezien appellant ook op eigen gelegenheid kon sporten.

Tijdens de procedure heeft appellant aanvullende medische documenten overgelegd, waaronder een brief van zijn revalidatiearts en een rapportage van zijn huisarts, waarin werd gepleit voor de noodzaak van fitness. Desondanks oordeelde de Raad dat de beschikbare medische gegevens niet voldoende waren om aan te nemen dat fitness in een reguliere sportschool medisch noodzakelijk was. De Raad concludeerde dat de GGD-arts slechts had aangegeven dat fitness een optie was om de klachten te verminderen, maar niet dat het noodzakelijk was om dit in een sportschool te doen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college terecht de conclusie van het GGD-advies niet had gevolgd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medische noodzaak bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de rol van adviesinstanties in dit proces.

Uitspraak

12/4345 WWB
Datum uitspraak: 26 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 juni 2012, 11/4321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Voor appellant is verschenen mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.L. Slegers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant lijdt aan chronische rugpijn. Hij heeft op 8 juni 2011 een aanvraag om bijzondere bijstand op de grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van “fitness op medische gronden”.
1.2.
Op verzoek van het college heeft een arts van de GGD Brabant-Zuidoost op 7 juli 2011 advies uitgebracht over de aanvraag van appellant (GGD-advies). Dit advies luidt, voor zover van belang, als volgt:
“C. Onderzoeksgegevens
(...) Meneer heeft verschillende medische papieren bij zich, onder andere van huisarts, fysiotherapeut en specialist. Hieruit blijkt dat de verschillende behandelaren het erover eens zijn dat de klachten hun oorsprong hebben in de spieren van de rug (en dus niet in de botten of de gewrichten). Opereren is dus niet aan de orde, meneer moet vooral door het doen van oefeningen proberen de klachten te voorkomen. Sport en fitness past hierbij. Normaliter adviseren wij mensen om dit op eigen gelegenheid te doen, maar meneer zegt dat hij daar geen geld voor heeft. (...)
D. Beschouwing
Het betreft een 35-jarige man met chronische rugklachten. Fitness past binnen de maatregelen die zijn klachten kunnen verminderen cq kunnen voorkomen. (...)
E. Conclusie en advies
Op grond van gegevens uit onderzoek en informatie van de behandelend sector blijkt dat de aangevraagde voorziening noodzakelijk is. (...)
F Kosten/dekking
- Aangevraagde verstrekking wordt voor de duur van een jaar geadviseerd.”
1.3.
Bij besluit van 12 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 november 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Uit het GGD-advies blijkt dat de voorziening niet medisch noodzakelijk is, aangezien appellant ook op eigen gelegenheid kan sporten. Het ontbreken van financiële middelen is geen reden om de voorziening noodzakelijk te achten.
1.4.
Hangende het beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant een brief van zijn revalidatiearts van 22 augustus 2011 overgelegd, waarin, voor zover van belang, staat dat appellant de musculatuur optimaal dient te houden en dat wordt geadviseerd fitness te blijven doen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college en de rechtbank de kosten voor medische fitness ten onrechte als niet noodzakelijk hebben aangemerkt. Het college had de conclusie van het GGD-advies moeten volgen. Appellant heeft in dit verband gewezen op een brief van zijn huisarts van 31 maart 2011, waarin staat dat appellant al jaren last heeft van zijn rug met uitstraling naar de benen en dat hij nu geen werk heeft door de pijn. Voorts heeft appellant een beroep gedaan op een Rapportage cliëntmeting van 27 februari 2012, waarin staat dat appellant zware rugklachten heeft en dat het noodzakelijk is dat hij aan fitness doet, met het advies om de kosten hiervan te vergoeden. Appellant heeft ten slotte een brief van zijn behandelend orthopedisch chirurg, gedateerd 19 september 2013, in het geding gebracht waarin de orthopedisch chirurg meedeelt dat hij appellant langdurige fitness heeft geadviseerd ter versterking van de rompmusculatuur.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de beschikbare gegevens, waarvan in het bijzonder een schriftelijke toelichting van appellant in bezwaar, staat vast dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd de kosten van een abonnement voor fitness in een reguliere sportschool betreffen. Voorts staat vast dat appellant bij de fitnessoefeningen geen continue begeleiding van een instructeur behoeft.
4.2.
Ter beoordeling staat of de beschikbare medische gegevens duiden op een noodzaak voor fitness in een reguliere sportschool. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Raad van
23 augustus 2011, LJN BR5778. De rechtbank heeft het college terecht gevolgd in zijn standpunt dat dit niet het geval is. Weliswaar is in het GGD-advies opgenomen dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is, maar uit wat er onder punt C en punt D van dit advies staat, blijkt niet dat fitness in een reguliere sportschool medisch gezien noodzakelijk is. De GGD-arts die het advies heeft uitgebracht, heeft slechts kenbaar gemaakt dat fitness past binnen de maatregelen die de klachten van appellant kunnen verminderen. Uit de door appellant in het geding gebrachte stukken van zijn huisarts, revalidatiearts en orthopedisch chirurg blijkt evenmin de gestelde medische noodzaak van fitness in een reguliere sportschool. De enkele omstandigheid dat de casemanager van appellant in de Rapportage cliëntmeting, in het kader van een re-integratieadvies ten behoeve van appellant, heeft opgemerkt dat het noodzakelijk is dat appellant aan fitness doet, is in het licht van de beschikbare medische gegevens onvoldoende om aan te nemen dat er voor appellant een medische noodzaak bestond om te fitnessen in een reguliere sportschool. Het college heeft dan ook terecht de conclusie van het GGD-advies, dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is, niet gevolgd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) O.P.L. Hovens
sg