ECLI:NL:CRVB:2013:2551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12-4058 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van restschuld in het kader van de Wet werk en Bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt, had verzocht om kwijtschelding van zijn restschuld die voortkwam uit een terugvordering van bijstandsuitkeringen. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werk & inkomen Lekstroom had eerder de bijstand van de appellant en zijn echtgenote ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat zij de wettelijke inlichtingenverplichting hadden geschonden. De appellant stelde dat er dringende redenen waren voor kwijtschelding, omdat hij en zijn gezin in een noodsituatie verkeerden door de terugvordering. De Raad overwoog dat de artikelen 58 en 59 van de Wet werk en Bijstand (WWB) de mogelijkheid bieden om ten onrechte gemaakte kosten terug te vorderen, maar dat dit een discretionaire bevoegdheid is. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Incasso 2010. De door de appellant aangevoerde financiële en gezondheidsproblemen werden niet als zeer dringende redenen erkend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

12/4058 WWB
Datum uitspraak: 26 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2012, 12/1135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werk & inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke regeling Werk & inkomen Lekstroom oefent het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en Bijstand (WWB) die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 15 oktober 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 december 2007 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant en zijn echtgenote ingetrokken over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 juli 2007 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van hen teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 8.218,93. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant en zijn echtgenote de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van inkomsten boven de bijstandsnorm. Het dagelijks bestuur heeft een draagkrachtberekening gemaakt en bij besluit van 21 januari 2008 het maandelijks af te lossen bedrag vastgesteld op € 55,-.
1.2.
Op 19 januari 2012 heeft appellant verzocht om kwijtschelding van zijn restschuld. Bij besluit van 26 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur het kwijtscheldingsverzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat appellant niet voldoet aan de in de Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Incasso 2010 (Beleidsregels) gestelde voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat er dringende redenen zijn om in zijn geval over te gaan tot kwijtschelding. Door de terugvordering verkeren appellant en zijn gezin in een noodsituatie. Appellant heeft een Wajong-uitkering. Hij kan niet rondkomen zonder hulp van familie en vrienden. Door de schuld is appellant niet in staat te werken aan zijn toekomst en die van zijn gezin. Door het vooruitzicht dat hij zijn kinderen geen goede toekomst kan bieden, wordt zijn fysieke en psychische gezondheid geschaad.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De artikelen 58 en 59 van de WWB, voor zover hier van belang, brengen mee dat ten onrechte gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om een discretionaire bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 2 november 2010, LJN BO3647) moet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het dagelijks bestuur de Beleidsregels vastgesteld. Artikel 19 van de Beleidsregels heeft betrekking op verwijtbare vorderingen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat verwijtbare vorderingen in alle gevallen worden terug- en ingevorderd, waarbij rekening wordt gehouden met inkomen en vermogen. Op grond van het derde lid kan de gemeente op grond van individuele omstandigheden afwijken van dit beleid en met name om redenen waarbij de openstaande vordering uitstroom naar werk belemmert. Het dagelijks bestuur verstaat onder individuele omstandigheden zeer dringende (financiële) omstandigheden, zoals genoemd in de toelichting op artikel 17 van de Beleidsregels. In deze toelichting staat dat voor de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden sprake moet zijn van een bijzondere situatie waarbij terugvordering voor de belanghebbende en zijn gezin onaanvaardbare gevolgen heeft. Daarbij kunnen naast financiële gevolgen ook immateriële omstandigheden een rol spelen.
4.3.
Niet in geschil is dat de vordering van het dagelijks bestuur op appellant een verwijtbare vordering is als bedoeld in artikel 19 van de Beleidsregels. Tussen partijen is uitsluitend in geschil is of in het geval van appellant zeer dringende redenen aanwezig zijn als bedoeld in de toelichting op artikel 17 van de Beleidsregels op grond waarvan het dagelijks bestuur in afwijking van artikel 19, tweede lid, van de Beleidsregels de restschuld van appellant had behoren kwijt te schelden.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd over zijn financiële situatie kan niet worden beschouwd als een zeer dringende reden als hiervoor bedoeld, nog daargelaten dat appellant zijn stelling dat hij het financieel moeilijk heeft, niet rond kan komen en geen toekomst op kan bouwen niet heeft onderbouwd. De gestelde gezondheidsproblemen heeft appellant evenmin onderbouwd. Voor zover appellant heeft gedoeld op zijn schuldenlast, is van belang dat hij als schuldenaar bescherming heeft van de regels inzake de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) O.P.L. Hovens
sg