ECLI:NL:CRVB:2013:2547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
11-1286 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in zorgindicatiezaak

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan een gender identiteitsstoornis en andere psychische aandoeningen, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat haar geen indicatie voor verblijf heeft verleend voor de periode van 15 maart 2010 tot 15 maart 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat appellante met haar hoger beroep niet in een financieel gunstiger positie kan komen, aangezien haar aanvraag betrekking had op een afgesloten periode waarin de benodigde zorg is verleend zonder dat er een betalingsverplichting voor haar is ontstaan. Dit leidt tot de conclusie dat appellante geen procesbelang heeft bij het hoger beroep.

Het procesverloop begon met een aanvraag van appellante bij CIZ, die op 1 april 2010 een indicatie voor Begeleiding Individueel heeft verleend, maar de indicatie voor Verblijf niet heeft goedgekeurd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 19 juni 2013 heeft de Raad appellante gevraagd naar haar procesbelang. Appellante meende een financieel belang te hebben, maar de Raad heeft vastgesteld dat er geen financieel voordeel voor haar zou zijn, aangezien Maaszicht, de instelling waar zij verbleef, nooit een indicatie voor verblijf heeft kunnen declareren. De Raad concludeert dat er geen voldoende procesbelang is en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1286 AWBZ
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 januari 2011, 10/4161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [D.], werkzaam bij de Stichting Pension Maaszicht (hierna: Maaszicht), hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
Nadien heeft de Raad het onderzoek heropend en nadere schriftelijke inlichtingen opgevraagd. Na ontvangst van de gevraagde inlichtingen heeft de Raad, met toestemming van partijen, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Appellante, destijds lijdende aan een gender identiteitsstoornis, agorafobie, insufficiëntie van denken en hostiliteit, heeft in maart 2010 bij CIZ een aanvraag ingediend voor (onder meer) een indicatie Verblijf voor de periode van 15 maart 2010 tot 15 maart 2011. In die periode verbleef zij in Maaszicht te Rotterdam. Deze door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) erkende instelling biedt een beschermde woonomgeving aan thuisloze probleemjongeren.
1.2.
Bij besluit van 1 april 2010 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor de functie Begeleiding Individueel, klasse 2, ten behoeve van hulp en ondersteuning bij de regie en structuur van het dagelijks leven en de zelfredzaamheid. CIZ heeft de functie Verblijf niet geïndiceerd omdat ondersteuning op psychisch gebied bij gender identiteitsproblematiek een integraal onderdeel uitmaakt van het behandeltraject en daarom de Zorgverzekeringswet een op de AWBZ voorliggende voorziening zou moeten bieden.
1.3.
Het tegen het besluit van 1 april 2010 door appellante gemaakte bezwaar is, na medisch onderzoek, bij besluit van 1 november 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is appellante in hoger beroep gekomen.
3.1.
Nadat de Raad op 15 mei 2013 aan partijen een uitnodiging en oproeping voor de zitting heeft verzonden heeft D.A. [M.] ([M.]), stafmedewerker bij Maaszicht, in opdracht van R.J.H.J.M. [V.] ([V.]), Manager Zorg bij die instelling, de Raad laten weten dat Maaszicht zich wilde terugtrekken uit het geding. Daarbij is tevens te kennen gegeven dat Maaszicht en appellante geen gehoor zouden geven aan de oproep om ter zitting te verschijnen.
3.2.
Omdat [M.] noch [V.] gemachtigd is namens appellante in rechte op te treden heeft de Raad telefonische inlichtingen ingewonnen bij zowel Maaszicht als bij appellante. Daaruit bleek dat de gemachtigde van appellante, [D.], al geruime tijd niet meer werkzaam is bij Maaszicht en dat appellante de zitting wel wilde bijwonen.
3.3.
Ter zitting van 19 juni 2013 heeft de Raad bij appellante geïnformeerd naar het belang dat zij heeft bij handhaving van het hoger beroep. Appellante stelde dat zij meende een financieel belang te hebben.
3.4.
Hierin heeft de Raad aanleiding gezien nadere informatie op te vragen bij Maaszicht. In een brief van 29 juli 2013, heeft de Manager Zorg bij Maaszicht, [V.], in antwoord op schriftelijke vragen van de Raad onder meer het volgende geschreven:
“(…)Op uw vraag naar een financieel belang voor mw.[A.] bij een indicatie voor verblijf in de periode 15 maart 2010 – 15 maart 2011 kan ik kort zijn. Er is geen financieel belang cq voordeel voor de cliënt. Dat is er nooit bij een verblijf in Maaszicht omdat er inderdaad, indien er wel een indicatie zou zijn afgegeven, sprake zou zijn geweest van Zorg in Natura.
Maaszicht heeft haar gedurende de bovengenoemde periode feitelijk wel Verblijf geboden maar heeft die nooit als zodanig kunnen declareren. Feitelijk heeft Maaszich dus zorg verleend waarvoor niet betaald is.
(…)
Het belang van deze zaak zou een algemeen belang zijn geweest: nl. dat voor vergelijkbare cliënten wel een indicatie voor verblijf wordt afgegeven waardoor Maaszicht door kan gaan met het bieden van zorg aan deze doelgroep (…).”
4.
De Raad overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
4.1.
In vaste rechtspraak van de Raad is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Vast staat dat appellante met haar hoger beroep niet in een - financieel - gunstiger positie kan komen te verkeren. Haar aanvraag had betrekking op een afgesloten in het verleden liggende periode waarin aan haar de benodigde zorg is verleend en waarvoor nooit een betalingsverplichting voor appellante is ontstaan. Onder die omstandigheden heeft appellante geen procesbelang in de hiervoor omschreven zin. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante door het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S. Aaliouli

CVG