ECLI:NL:CRVB:2013:2538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
12-6599 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.B.M.A. Engelen, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Raad van 5 februari 2013. In die uitspraak werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden door zowel de Staat der Nederlanden als het college van burgemeester en wethouders van Asten. De Raad heeft vastgesteld dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 januari 2009 tot de uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaar en vier maanden waren verstreken, waarbij de behandeling van het bezwaar en beroep aanzienlijk langer duurde dan gebruikelijk.

De Staat heeft erkend dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden en heeft aangeboden een schadevergoeding van € 500,- te betalen aan verzoeker, wat in overeenstemming is met de jurisprudentie. Het college heeft ook erkend dat de behandeling van het bezwaar te lang heeft geduurd, maar stelde dat een deel van de vertraging niet aan hen te wijten was. Verzoeker was het eens met de schadevergoeding van de Staat, maar stelde dat het college ook aansprakelijk was voor schadevergoeding.

De Raad heeft geoordeeld dat de Staat veroordeeld wordt tot betaling van € 500,- aan verzoeker, en dat de vordering tegen het college werd afgewezen. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 236,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van de overheid om tijdig te handelen.

Uitspraak

12/6599 BESLU, 12/6600 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 februari 2013 (LJN BZ0607) heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad, voor zover hier van belang, bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad naast het college de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Bij brief van 2 april 2013 heeft
mr. M.N. van Geenen namens verzoeker hierop gereageerd.
Het college heeft eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop mr. Van Geenen bij brief van 23 mei 2013 heeft gereageerd.
Mr. Van Geenen heeft op verzoek van de Raad een nadere reactie gegeven.
De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de feiten als weergegeven in zijn uitspraak van 5 februari 2013. Deze uitspraak betrof een procedure tussen verzoeker en het college, die betrekking had op aanvragen om bedrijfskapitaal en een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. De Raad heeft in de uitspraak overwogen dat het vermoeden bestaat dat ten tijde van de aangevallen uitspraak de redelijke termijn was geschonden door de Staat en het college. De Raad heeft vastgesteld dat vanaf de ontvangst door het college van het bezwaarschrift van verzoeker op 12 januari 2009 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank twee jaar en ruim vier maanden waren verstreken. De behandeling van het bezwaar heeft bijna zeven maanden geduurd, de behandeling van het beroep bij de rechtbank een jaar en ruim negen maanden.
2.
Namens de Staat is - kort weergegeven - onderschreven dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de rechterlijke fase met ruim drie maanden is overschreden en dat verzoeker in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade. Daarbij is aangegeven dat er geen reden is om af te wijken van het in de jurisprudentie gehanteerde basisbedrag van € 500,- per half jaar van de overschrijding. De Staat is bereid dit bedrag aan verzoeker te vergoeden.
3.
Het college heeft erkend dat de behandeling van het bezwaar zes maanden en ruim drie weken heeft geduurd. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat daarvan 17 weken niet aan hem zijn toe te rekenen vanwege opschortingen van de behandeltermijn op verzoek van verzoeker.
4. Verzoeker heeft meegedeeld zich te kunnen vinden in de door de Staat aangeboden vergoeding. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het college eveneens gehouden is tot betaling van schadevergoeding. Het college heeft niet gemotiveerd waarom een langere behandelingsduur gerechtvaardigd zou zijn, aldus verzoeker.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009) is, in beginsel, een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Vast staat dat in dit geval de redelijke termijn met ten hoogste met ruim vier maanden is overschreden. Dit betekent dat de in dit geval te vergoeden schade in verband met de overschrijding van die termijn ten hoogste € 500,- bedraagt. De door de Staat aangeboden schadevergoeding is hiermee in overeenstemming. Daarmee is verzoeker dus reeds volledig gecompenseerd voor de door hem geleden schade. Daargelaten kan dan ook worden of ook in de bestuurlijke fase sprake was van overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- en dat de vordering jegens het college wordt afgewezen.
6.
De Raad ziet aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 236,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding
ten bedrage van € 500,-;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ten laste van het college af;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen
HD