ECLI:NL:CRVB:2013:2521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
11-1666 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 75,12%. Appellant ontving een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) en was van mening dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts onjuist was. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en overleg gepleegd met de verzekeringsarts, en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellant.

De Raad bevestigt dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies die aan appellant zijn voorgehouden, voldoende heeft gemotiveerd. De signaleringen in het rapport zijn afdoende toegelicht en er is geen grond voor twijfel aan de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige. Tevens wordt vastgesteld dat de vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen niet als loonvormend wordt gezien, maar als een eenmalige vergoeding. Appellant heeft niet aangetoond dat er voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid sprake was van een structureel genoten loonelement.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2013.

Uitspraak

11/1666 WIA, 12/5390 WIA
Datum uitspraak: 15 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 februari 2011, 10/1339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 augustus 2012 zijn namens appellant nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 5 september 2012 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige, een nader standpunt ingenomen ten aanzien van het aanvullend beroepschrift van appellant.
Bij voornoemde brief heeft het Uwv eveneens een nieuw besluit op bezwaar van 24 maart 2011 aan de Raad doen toekomen, vergezeld van een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 maart 2011.
Bij brief van 21 september 2012 is namens appellant een nadere reactie ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
Bij brief van 28 augustus 2013 is aan partijen meegedeeld dat de enkelvoudige kamer van de Raad de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 oktober 2013. Namens appellant is verschenen
mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij vanaf 1 augustus 2009 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) krijgt. Daarbij is vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder 80% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 29 april 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd van 70,91% naar 75,12%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellant moet nemen. Ten aanzien van de medische grondslag van het besluit heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te oordelen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de bezwaarverzekeringsarts in zijn bevindingen, argumentatie en oordeel niet te volgen. Met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoet gekomen aan de energetische beperkingen van appellant. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit een toereikende motivering ontbeert omdat de bezwaararbeidsdeskundige niet alle signaleringen heeft toegelicht en het Uwv, nu deze niet ter zitting is verschenen, ook geen nadere toelichting heeft kunnen geven.
3.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak heeft appellant in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn belastbaarheid juist heeft vastgesteld, dat hij in staat moet worden geacht 20 uur per week te werken en dat de aanvangstijd voor 10.00 uur in de ochtend kan liggen. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met zijn progressieve vermoeidheidsklachten.
4.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en kennisgenomen van de medische informatie van derden, waaronder de behandelend internist-infectioloog en psychiater. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts overleg gepleegd met de verzekeringsarts over het tijdstip van aanvang van de arbeid in de morgen. Op basis van zijn bevindingen heeft hij de FML van 24 maart 2010 opgesteld, waarbij hij onder meer rekening heeft gehouden met de energetische beperkingen van appellant. De Raad deelt niet appellants standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts bij het vaststellen van die FML geen rekening heeft gehouden met de (erkende) toename van de vermoeidheidsklachten. Appellant miskent dat de bezwaarverzekeringsarts hem - ten opzichte van de FML van 2008 - aanvullend beperkt heeft geacht voor avond- en nachtwerk en de aanvangstijd van het werk niet in de vroege ochtend (niet voor 8.00 uur) mag liggen. Ook miskent appellant dat er in de FML van 2008 sprake was van een urenbeperking van 20 uur met een bandbreedte en deze bandbreedte in de FML van 24 maart 2010 is komen te vervallen. Uit de medische gegevens is, ook naar het oordeel van de Raad, niet af te leiden dat de behandelend artsen een grotere urenbeperking voorstaan dan de 20 uur die thans is aangenomen dan wel dat de aanvangstijd van zijn werk niet voor 10.00 uur in de ochtend kan liggen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend die een ander licht op de zaak werpen. Er bestaat derhalve geen aanleiding een deskundige te benoemen zoals door appellant is verzocht.
4.2.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.1.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit van
24 maart 2011 (bestreden besluit 2) genomen. Appellant heeft aangegeven dat met bestreden besluit 2 niet volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen. De Raad zal derhalve dit besluit met toepassing in hoger beroep van artikel 6:24 in verbinding met de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure betrekken.
5.2.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij rapport van 21 maart 2011 toegelicht waarom de bij bestreden besluit 1 voorgehouden functies gehandhaafd kunnen blijven. Hij heeft de schatting wederom gebaseerd op de functies van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en inpakker (SBC-code 111190). Daarbij heeft hij de signaleringen die nog niet van een toelichting waren voorzien alsnog nader toegelicht. De Raad ziet geen grond voor twijfel aan de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige. Hij acht de bij deze functies voorkomende signaleringen in dit rapport afdoende gemotiveerd.
5.3.
Zowel de arbeidsdeskundige als de bezwaararbeidsdeskundige heeft bij de (her)berekening van het maatmanloon geen rekening gehouden met de vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat een dergelijke betaling niet als loonvormend wordt gezien, maar als eenmalige vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit verband voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid sprake was van een structureel genoten loonelement.
5.4.
De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat bij de berekening van het maatmanloon eveneens rekening had moeten worden gehouden met de vergoedingen voor lunch en diner, wordt als tardief aangemerkt. De beginselen van een goede procesorde verzetten zich tegen een beoordeling van die stelling.
5.5.
Hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen moet leiden tot de slotsom dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

NW