In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 75,12%. Appellant ontving een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) en was van mening dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts onjuist was. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en overleg gepleegd met de verzekeringsarts, en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellant.
De Raad bevestigt dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies die aan appellant zijn voorgehouden, voldoende heeft gemotiveerd. De signaleringen in het rapport zijn afdoende toegelicht en er is geen grond voor twijfel aan de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige. Tevens wordt vastgesteld dat de vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen niet als loonvormend wordt gezien, maar als een eenmalige vergoeding. Appellant heeft niet aangetoond dat er voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid sprake was van een structureel genoten loonelement.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2013.