ECLI:NL:CRVB:2013:2519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
12-2001 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen wegens niet-levensvatbaarheid bedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De appellant, die tot en met 2 april 2011 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal om een onderneming te starten die zich richt op de ontwikkeling en verkoop van een low cost computer aided virtual environment (CAVE). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Diemen, op basis van een advies van SBMO Consultants, dat concludeerde dat het bedrijf niet levensvatbaar was.

De Raad heeft vastgesteld dat het college de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen. Het advies van SBMO werd als deskundig en zorgvuldig beschouwd, en er was geen bewijs dat dit advies ondeugdelijk was. De appellant had in hoger beroep een rapport van IMK Projecten ingediend, dat een positieve beoordeling van de levensvatbaarheid van zijn onderneming gaf. Echter, de Raad oordeelde dat dit rapport niet relevant was voor de beoordelingsdatum van 1 juli 2011, waarop de afwijzing was gebaseerd. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf moet plaatsvinden op het moment van het primaire besluit en dat ontwikkelingen daarna niet in aanmerking kunnen worden genomen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door de appellant was verzocht. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen de afwijzing ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier V.C. Hartkamp, en werd openbaar uitgesproken op 19 november 2013.

Uitspraak

12/2001 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2012, 11/5003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. Belfor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend .
Mr. M.H.J. van Geffen, advocaat, heeft zich nadien als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld en nadere stukken ingediend.
Desgevraagd heeft het college een reactie gegeven op de nader door appellant ingediende stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Weenink.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot en met 2 april 2011 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Appellant heeft het plan opgevat een bedrijf te beginnen dat zich richt op het verder ontwikkelen, produceren en verkopen van een low cost “CAVE” (computer aided virtual environment). In verband daarmee heeft appellant op 30 maart 2011 op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bijstand aangevraagd ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal. Hij heeft daarbij een ondernemingsplan overgelegd.
1.2.
Op verzoek van het college heeft SBMO Consultants (SBMO) op 13 mei 2011 een advies over deze aanvraag uitgebracht. Dit advies houdt in dat er geen sprake is van een naar verwachting levensvatbaar bedrijf. Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het college de aanvraag onder verwijzing naar het door SBMO uitgebrachte advies afgewezen, op de grond dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is in de zin van de artikelen 1 en 2 van het Bbz 2004.
1.3.
Bij besluit van 12 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen het rapport van SBMO herhaald en een door IMK Projecten (IMK-P) opgesteld Haalbaarheidsonderzoek Ondernemingsplan van 19 juni 2012 ingediend. In dit rapport wordt positief geadviseerd over de haalbaarheid van de ondernemersplannen van appellant. Appellant heeft de Raad verzocht, gelet op het feit dat er nu twee rapporten liggen met verschillende gezichtspunten, een onafhankelijke deskundige te benoemen om onderzoek te verrichten naar de levensvatbaarheid van het door appellant gewenste bedrijf.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 kunnen algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend aan de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf begint dat levensvatbaar is.
4.2.
Onder een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep wordt volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 26 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2818) is de situatie ten tijde van het primaire besluit, in dit geval
1 juli 2011, bepalend voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip kan geen rekening worden gehouden.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 17 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3252), is een bijstandsverlenend orgaan gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming over vragen betreffende de levensvatbaarheid van startende ondernemingen te baseren op verkregen adviezen van deskundige instanties. SBMO kan als een zodanige instantie worden aangemerkt.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat het advies van SBMO op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd. De Raad verenigt zich met wat de rechtbank daarover in 5.1 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen en verwijst daarnaar.
4.6.
Het door appellant in hoger beroep overlegde rapport van IMK-P geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van SBMO over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het rapport van IMK-P ziet niet op de beoordelingsdatum die in dit geding voorligt, 1 juli 2011, maar op ongeveer een jaar later. Daarnaast is de conclusie van IMK-P gebaseerd op andere gegevens dan de gegevens die SBMO tot zijn beschikking had. SBMO heeft de conclusie dat het bedrijf niet levensvatbaar is gebaseerd op door appellant overgelegde gegevens. De stelling dat IMK-P zorgvuldiger te werk is gegaan door meer gegevens bij appellant op te vragen en verschillende prognoses door te rekenen, kan niet worden gevolgd omdat in een aanvraagsituatie, zoals hier aan de orde, de aanvrager de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. SBMO mocht zich daarom baseren op de gegevens die appellant had ingediend.
4.7.
Gelet op 4.1 tot en met 4.6 is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) V.C. Hartkamp

HD