ECLI:NL:CRVB:2013:2468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
12-5618 AOW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechters in een hoger beroep inzake AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2013 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van verzoeker tegen de rechters mr. T.L. de Vries en prof. mr. F.A.M. Stroink. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam en had de wrakingsverzoeken ingediend op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechters. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een vooringenomenheid van mr. De Vries. De argumenten van verzoeker, die onder andere verwezen naar eerdere uitspraken van mr. De Vries, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Wat betreft prof. mr. Stroink, heeft de Raad geconcludeerd dat de algemeen geformuleerde wrakingsgronden niet specifiek betrekking hebben op de persoon van Stroink. De Raad stelde vast dat het feit dat plaatsvervangers geen directe leidinggevende hebben, niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Prof. mr. Stroink voldeed aan de wettelijke vereisten voor zijn functie en er waren geen aanwijzingen voor vooringenomenheid. De Raad heeft de wrakingsverzoeken van verzoeker afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke onpartijdigheid en de voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden ingediend. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5618 AOW-W
Datum uitspraak: 18 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op de wrakingsverzoeken gedaan door
[Verzoeker] te[woonplaats], België (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij beroepschrift van 17 oktober 2012 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2012, 11/6231, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.
Verzoeker is uitgenodigd voor de behandeling van zijn hoger beroep ter zitting van
8 november 2013. Daarbij is aan hem meegedeeld dat mr. T.L de Vries, mr. C.C.W. Lange en prof.mr. F.A.M. Stroink de rechters zijn die de zaak ter zitting zullen behandelen.
Bij brieven van 16 oktober 2013 heeft verzoeker mr. De Vries en prof.mr. Stroink gewraakt.
Mr. De Vries en prof.mr. Stroink zijn in de gelegenheid gesteld op het verzoek om wraking te reageren. Zij hebben beiden van die gelegenheid gebruikt gemaakt, respectievelijk bij brieven van 23 oktober 2013 en 22 oktober 2013. Beiden hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten. Verzoeker, mr. De Vries en prof.mr. Stroink zijn voorts in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 11 november 2013. Prof.mr. Stroink heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid geen gebruik te zullen maken. Mr. De Vries en verzoeker hebben van het bijwonen van de zitting afgezien.

OVERWEGINGEN

1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2.1.
Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking van mr. De Vries primair ten grondslag gelegd dat mr. De Vries blijkens de onder zijn voorzitterschap gedane uitspraak van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1466, niet onvooringenomen is ten aanzien van de thans nog aanhangige beroepszaak van verzoeker. Naar hij hierover stelt heeft mr. De Vries in strijd gehandeld met de Awb en het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door in de zaak die tot bedoelde uitspraak heeft geleid niet aan waarheidsvinding te doen. Subsidiair is aan het verzoek ten grondslag gelegd dat mr. De Vries betrokken is geweest bij de totstandkoming van voor verzoeker ongunstige rechtspraak.
2.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking van prof.mr. Stroink primair ten grondslag gelegd dat deze als rechter-plaatsvervanger niet voldoet aan de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende eisen en aan de door de Raad voor de Rechtspraak blijkens de “Kernwaarden voor de Rechtspraak” gestelde eisen. In dit verband heeft hij gesteld dat een rechter zonder vaste aanstelling de deskundigheid mist om ingewikkelde zaken zoals die van hem te kunnen beoordelen. Prof.mr. Stroink wordt door verzoeker weliswaar als een specialist gezien, maar niet op het terrein van de sociale zekerheid. Bovendien heeft een plaatsvervanger bij het gerecht (de Centrale Raad van Beroep) geen leidinggevende, zodat hij niet ter verantwoording kan worden geroepen. Subsidiair heeft hij aan het verzoek ten grondslag gelegd dat uit publicaties van prof.mr. Stroink en rechtspraak waarbij hij eerder betrokken was kan worden afgeleid dat hij niet onvooringenomen is.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Blijkens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 18 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8693) heeft onpartijdigheid van een rechter niet reeds te lijden door de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld of dat de rechter al eerder in een of meer andere gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld. Deze rechtspraak geldt evenzeer voor rechters die als plaatsvervanger zitting hebben in de Raad.
3.3.
In de feiten en omstandigheden, die zowel bij het wrakingsverzoek als bij de klacht, waarnaar in het wrakingsverzoek is verwezen, ten aanzien van mr. De Vries naar voren zijn gebracht heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat mr. De Vries jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat bij verzoeker daartoe een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Uit de door verzoeker genoemde uitspraak van 19 juli 2013 kan dit niet worden afgeleid. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in 3.2.
3.4.
De algemeen geformuleerde wrakingsgronden met betrekking tot het rechter-plaatsvervangerschap hebben geen betrekking op de persoon van prof.mr. Stroink. Dat plaatsvervangers als zodanig met rechtspraak zijn belast is niet in strijd met artikel 6 van het EVRM. De Raad wijst in dit verband op bijvoorbeeld EHRM 21 december 2000,
app.nr. 33958/96 (Wettstein tegen Zwitserland). Dat rechter-plaatsvervangers doorgaans geen direct leidinggevende hebben bij een gerecht maakt dat niet anders. Prof.mr. Stroink voldoet overigens zowel aan de wettelijke vereisten voor een benoeming tot rechter-plaatsvervanger als aan de (inhoudelijke) voorwaarden die door de Raad voor de Rechtspraak worden gesteld aan alle rechters, of deze nu vast benoemd zijn of als plaatsvervanger. Uit de (wetenschappelijke) publicaties van prof.mr. Stroink over de Algemene wet bestuursrecht en hoe deze wet zich verhoudt tot Europese regelgeving kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de verzoeken om wraking van mr. De Vries en
prof.mr. Stroink moeten worden afgewezen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst de wrakingsverzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.F. Bandringa en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD