ECLI:NL:CRVB:2013:2462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
12-3784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet WIA aan appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten en later ook psychische klachten. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep. De Raad beoordeelde de medische grondslag van het bestreden besluit van het Uwv, waarbij de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant hadden vastgesteld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant geen psychiatrische stoornis had, maar wel milde persoonlijkheidsproblematiek en fysieke beperkingen door rugklachten. De bezwaarverzekeringsarts had in hoger beroep bevestigd dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. Appellant voerde aan dat zijn psychische klachten niet juist waren gewaardeerd en dat hij niet in staat was tot reële arbeid. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren voor appellant, en dat er geen medische gegevens waren die de beoordeling van het Uwv konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3784 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 mei 2012, 11/3836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van een bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Veerkamp, kantoorgenoot van mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft laatstelijk gewerkt als medewerker inpak voor 30,57 per uur. Hij heeft zich op 7 januari 2009 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met rugklachten. Appellant heeft nadien ook psychische klachten gekregen.
1.2.1. Ten einde de belastbaarheid van appellant voor arbeid vast te stellen heeft de verzekeringsarts psychiater G.E.A. de Waard geraadpleegd voor een expertise. Deze psychiater heeft bij rapport van 11 februari 2011 uiteengezet dat de klachten van appellant doen denken aan stemmingsproblematiek, psychotische problematiek of een aanpassingsstoornis. Geen van deze stoornissen kon door de psychiater geobjectiveerd worden omdat de psychiater bij onderzoek diverse inconsistenties aantrof en vanwege de omstandigheid dat de gepresenteerde symptomen aspecifiek waren ten opzichte van wat volgens gangbare psychiatrische ziekteleer verwacht mag worden bij genuïne psychopathologie. Vanwege de aangetroffen inconsistenties en aggravatie heeft de psychiater simulatie van (een deel van) de klachten niet kunnen uitsluiten. De psychiater heeft dit echter niet kunnen bewijzen binnen de onderzoeksetting. De psychiater heeft toegelicht dat simulatie wel aangetoond zou kunnen worden door het afnemen van een SIMS-vragenlijst, maar dat hiervan is afgezien om reden van een taalbarrière bij appellant. De psychiater concludeerde dat bij appellant sprake was van een milde persoonlijkheidsproblematiek samenhangend met een arbeidsprobleem en een rouwreactie na het overlijden van zijn moeder in juli 2009. De psychiater heeft geen aanwijzingen gevonden voor beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren.
1.2.2. Naar aanleiding van de conclusies uit dit rapport heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin. De verzekeringsarts heeft in verband met de vermelde mentale problemen aanleiding gezien enige beperkingen vast te stellen ten aanzien van het persoonlijk functioneren. In verband met chronische rugklachten heeft de verzekeringsarts verder enige fysieke beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts heeft een en ander vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis hiervan functies geselecteerd waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 januari 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.4. Bij besluit van 12 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft meegewogen dat appellant geen medische gegevens heeft ingezonden die twijfel oproepen aan de juistheid van het medisch oordeel door het Uwv. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant niet is benadeeld door de omstandigheid dat er bij hem geen SIMS-vragenlijst is afgenomen nu het Uwv bij de beoordeling niet is uitgegaan van de diagnose simulatie.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij analfabeet is en dat hij mede om deze reden de geselecteerde functies niet kan vervullen, heeft de rechtbank overwogen dat door de arbeidsdeskundige bij rapport van 4 maart 2011 en door de bezwaararbeidsdeskundige in bezwaar toereikend is gemotiveerd dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat het Uwv eerst in beroep de geschiktheid van de functies snackbereider (handmatig) heeft toegelicht aanleiding gezien beslissingen te geven omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht.
3.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat zijn psychische klachten niet juist zijn gewaardeerd. Hij betoogt dat nu bij hem geen SIMS-vragenlijst is afgenomen niet vast is komen te staan dat hij simuleert. Appellant voert aan dat hem daarom het voordeel van de twijfel moet worden gegeven en het Uwv hem zwaarder beperkt dient te achten. Appellant meent dat hij niet tot reële arbeid in staat is en dat hij verder eerst door middel van begeleiding en medicatie geactiveerd dient te worden alvorens dat hij werkzaamheden kan gaan verrichten. Hij benadrukt dat hij niet alleen analfabeet is, maar ook dat hij niet in staat is om te leren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep is gekomen van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard en dat het geschil zich wat de medische grondslag van het bestreden besluit betreft, beperkt tot de uit psychische klachten voortkomende beperkingen.
4.2.
In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is geen aanleiding gelegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanknopingspunten zijn om de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de psychische beperkingen van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid in twijfel te trekken. Bij rapporten van 16 november 2010 en 21 februari 2011 van de verzekeringsarts en het rapport 24 augustus 2011 van de bezwaarverzekeringsarts is inzichtelijk gemotiveerd hoe tot de vaststelling van de beperkingen van appellant is gekomen en waarom er op grond van de beschikbare medische gegevens van de behandelend sector geen aanleiding bestaat zwaardere beperkingen aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in hoger beroep bij rapport van 14 augustus 2012 nader uiteengezet dat het Uwv wel degelijk uitgaat van beperkingen bij appellant op basis van een psychische stoornis, namelijk een rouwreactie, en dat de omstandigheid dat bij onderzoek inconsistenties zijn vastgesteld niet impliceert dat het Uwv uitgaat van de diagnose simulatie. De bij onderzoek vastgestelde inconsistenties hebben het Uwv aanleiding gegeven de claim van appellant dat hij ernstiger beperkt is te relativeren. De bezwaarverzekeringsarts benadrukt dat de behandelaar van appellant, psychiater Gokoel, eveneens melding heeft gemaakt van een theatrale klachtenpresentatie. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts niet juist te achten. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die doet twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv.
4.3.1.
Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, bestaat er, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegd functies in medisch opzicht niet passend zouden zijn voor appellant. Bij rapport van 4 maart 2011 van de arbeidsdeskundige en de rapporten van
11 oktober 2011 en 23 januari 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een toereikende motivering gegeven omtrent de geschiktheid van deze functies in medisch opzicht. Hiermee is tevens gegeven dat het standpunt van appellant dat hij niet tot reële arbeid in staat is niet wordt gevolgd.
4.3.2.
Ten aanzien van de grief van appellant dat hij de geduide functies niet kan verrichten omdat hij analfabeet is en ook niet in staat is te leren, wordt het volgende overwogen.
4.3.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv door middel van de rapporten van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies gelet op de daarin gestelde eisen aan de beheersing van de Nederlandse taal passend zijn voor appellant. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank rust worden onderschreven. In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is - voor zover hier van belang - bepaald, dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Aangezien bij appellant niet is gebleken van uit ziekte of gebrek voortkomende onmogelijkheid om de Nederlandse taal aan te leren, onderschrijft de Raad dan ook niet de stelling van appellant dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies om deze reden niet kan vervullen. Er zijn geen argumenten om appellant te volgen in zijn stelling dat hij eerst geactiveerd moet worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in hoger beroep bij rapport van 14 augustus 2012 genoegzaam toegelicht dat activering geen behandeling is maar een bevestiging van de mogelijkheden van appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
sg