ECLI:NL:CRVB:2013:2460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
12-1062 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 17 januari 2012 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 26 mei 2011 besloten dat appellante per 28 februari 2011 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante stelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig was en dat zij door haar psychische klachten niet in staat was om loonvormende arbeid te verrichten. Ze verwees naar informatie van haar behandelend psychiater en deed aangifte van stalking, mishandeling en ontvoering door haar broer. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld.

Tijdens de zittingen op 31 mei en 4 oktober 2013 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft het onderzoek heropend en het Uwv verzocht om nadere stukken en antwoorden op vragen te overleggen. De bezwaarverzekeringsarts heeft een nadere toelichting gegeven op de informatie van de behandelend psychiater, maar de Raad concludeerde dat er geen reden was om de eerdere beoordeling van de rechtbank te betwisten. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 15 november 2013 door de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden.

Uitspraak

12/1062 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
17 januari 2012, 11/853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.P. van der Beek-Verdoorn hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend en het Uwv verzocht nadere stukken te overleggen en nadere vragen te beantwoorden. Het Uwv heeft een reactie op de gestelde vragen en nadere stukken ingezonden. Appellante heeft vervolgens nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek heeft opnieuw plaatsgevonden op 4 oktober 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 26 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 januari 2011, waarbij het Uwv heeft meegedeeld dat appellante per 28 februari 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de reeds aanwezige medische gegevens heeft de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgesteld. De na het bestreden besluit ontvangen informatie van de behandelend psychiater heeft de bezwaarverzekeringsarts alsnog beoordeeld. Deze beoordeling heeft niet geleid tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. De functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn volgens de rechtbank juist vastgesteld.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep, met verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in verband met haar psychische klachten niet in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Ter toelichting op haar psychische klachten heeft zij gewezen op de informatie van haar behandelend psychiater en door haar gedane aangiftes van stalking, mishandeling en ontvoering door haar broer. Zij heeft verzocht om het instellen van een onderzoek door een onafhankelijk deskundige. Tot slot heeft zij verzocht om het Uwv te veroordelen in door haar geleden schade.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Er is geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De rechtbank heeft de in bezwaar en beroep aangevoerde medische informatie uitdrukkelijk beoordeeld. Bij deze beoordeling is ingegaan op de door appellante aangevoerde klachten, de wijze waarop deze klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderzocht en tot welke bevindingen dit onderzoek heeft geleid.
4.3.
In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts een nadere toelichting gegeven op de informatie van de behandelend psychiater. Het enkele gegeven dat de behandelend psychiater bij appellante, blijkens zijn rapportage van 31 mei 2011, een aanpassingsstoornis NAO heeft vastgesteld leidt niet tot de conclusie dat appellante meer beperkt moet worden geacht dan is aangenomen bij de vaststelling van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband gewezen op het rapport van de psycholoog L. van der Eerden van 11 oktober 2010. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de psychische belemmeringen grotendeels zijn opgelost. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts er op gewezen dat appellante zich in de periode van 2008 tot en met 2010 niet bij de huisarts heeft gemeld. Zij heeft zich voor het eerst na de datum in geding op 13 mei 2011 tot hem gewend. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat uit de medische gegevens die betrekking hebben op de datum in geding en de daaraan voorafgaande periode niet is gebleken dat appellante zich met psychische klachten, te relateren aan de door haar gestelde stalking, mishandeling en ontvoering, heeft gemeld. Onder deze omstandigheden heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanwijzingen aanwezig geacht om appellante verdergaand beperkt te achten in psychisch opzicht dan de verzekeringsarts heeft gedaan.
4.4.
Mede op basis van de nadere toelichting door de bezwaarverzekeringsarts is er geen reden om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of ongenoegzaam is geweest, dan wel tot onjuiste bevinden heeft geleid. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

NW