ECLI:NL:CRVB:2013:2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
11-6583 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is door diverse medische klachten, waaronder schouderklachten en psychische problemen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die eerder oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellant. De rechtbank had geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk waren en dat de door appellant aangegeven klachten adequaat waren onderzocht.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft verklaringen overgelegd van een GZ-psycholoog en een psychiater, waaruit blijkt dat hij lijdt aan een matig tot ernstige depressieve stoornis. De Raad overweegt echter dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van de beschikbare informatie adequaat was. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML is vastgelegd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Er is geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, en de Raad ziet geen reden om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2013.

Uitspraak

11/6583 WAO
Datum uitspraak: 8 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 oktober 2011, 11/349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koolhoven, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 december 2011 heeft mr. A.R. Jaarsma, advocaat, de behandeling van het hoger beroep overgenomen en nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Namens appellant zijn bij brief van 15 januari 2013 nadere stukken ingezonden, waarop de bezwaarverzekeringsarts een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jaarsma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als buitendienstmonteur, is op 7 april 2003 uitgevallen als gevolg van linkerschouderklachten. Nadien heeft hij rechterschouderklachten, nek- en hoofdpijn- alsmede psychische klachten gekregen. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 5 april 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken, bij besluit van 9 juli 2010 de WAO-uitkering ingang van
10 september 2010 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij naar voren heeft gebracht dat hij met name vanwege zijn psychische klachten en burn-out, waartoe appellant informatie heeft overgelegd, maar ook vanwege zijn schouderklachten, nek- en hoofdklachten niet in staat is te werken.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts
G.H. Nagtegaal van 10 december 2010 en de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van
16 december 2010, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts dat de door appellant aangegeven klachten voldoende uitgebreid zijn onderzocht en beschreven. In hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de resultaten van het medisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij de FML op enkele aspecten heeft aangepast, maar in de informatie van psychiater L.M. Ram en psycholoog M. Schotanus geen aanleiding heeft gevonden voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Voorts kan uit de beschikbare medische gegevens niet worden afgeleid dat appellants klachten op de datum in geding zijn onderschat noch dat bij appellant sprake is van geen benutbare mogelijkheden dan wel dat er aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank kan zich voorts vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Bij rapport van 16 december 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Uit de verklaringen van GZ-psycholoog Schotanus van
24 augustus 2011 en van NOAGG van 8 september 2011, zoals overgelegd in beroep, blijkt dat sprake is van een “matig tot ernstige” depressieve stoornis en niet van een “matige” waarvan de rechtbank is uitgegaan. Voorts bieden deze verklaringen aanknopingspunten om een nader onderzoek te gelasten. Tot slot heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt nog een Basisonderzoek van 29 november 2012 van RPCW Kliniek Gesloten overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitgaande van de gedingstukken waar de rechtbank ten tijde van het doen van de aangevallen uitspraak over beschikte, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest.
4.2.
De gronden in hoger beroep slagen niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding van 10 september 2010, meer beperkt was dan in de FML van
8 december 2010, zoals aangepast in bezwaar, is vastgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij de aanpassing in bezwaar acht geslagen op de brief van 9 november 2010 van psychiater Ram. Uit deze brief blijkt dat bij appellant, in de periode rond de datum in geding, sprake is van een depressieve stoornis, matig van ernst, dat voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding was voor aanscherping van de belastbaarheid. Op de door appellant overgelegde verklaringen van GZ-psycholoog Schotanus en NOAGG heeft de bezwaarverzekeringsarts in beroep afdoende gereageerd. Ook op het in hoger beroep overgelegde Basisonderzoek van
29 november 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts Nagtegaal bij zijn rapport van 1 februari 2013, inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd, waarom met betrekking tot de datum in geding er geen aanleiding is meer dan wel andere beperkingen aan te nemen. Dat appellant op de datum in geding meer beperkt zou zijn, is door hem niet aannemelijk gemaakt temeer nu de door hem overgelegde verklaringen niet zien op deze datum. Gelet op het hiervoor overwogene, is er geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
4.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
GdJ