ECLI:NL:CRVB:2013:2455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is door diverse medische klachten, waaronder schouderklachten en psychische problemen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die eerder oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellant. De rechtbank had geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk waren en dat de door appellant aangegeven klachten adequaat waren onderzocht.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft verklaringen overgelegd van een GZ-psycholoog en een psychiater, waaruit blijkt dat hij lijdt aan een matig tot ernstige depressieve stoornis. De Raad overweegt echter dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van de beschikbare informatie adequaat was. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML is vastgelegd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Er is geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, en de Raad ziet geen reden om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2013.