In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een WIA-uitkering. Appellant had eerder een aanvraag ingediend die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen, omdat hij volgens het Uwv in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een arbeidskundig rapport dat de maatgevende arbeid niet als steigerbouwer, maar als tomatendraaier/tuinbouwmedewerker vaststelde.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. In de beroepsfase heeft een bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bijgesteld, maar dit leidde niet tot een verlies aan verdienvermogen van meer dan 35%. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat er geen medische stukken waren die aantoonden dat appellant meer beperkt was dan in de FML was opgenomen.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft overwogen dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.