ECLI:NL:CRVB:2013:2454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
12-2236 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een WIA-uitkering. Appellant had eerder een aanvraag ingediend die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen, omdat hij volgens het Uwv in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een arbeidskundig rapport dat de maatgevende arbeid niet als steigerbouwer, maar als tomatendraaier/tuinbouwmedewerker vaststelde.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. In de beroepsfase heeft een bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bijgesteld, maar dit leidde niet tot een verlies aan verdienvermogen van meer dan 35%. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat er geen medische stukken waren die aantoonden dat appellant meer beperkt was dan in de FML was opgenomen.

In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft overwogen dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2236 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 maart 2012, 11/2637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. In reactie op de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 januari 2011 geen recht op een
WIA-uitkering is ontstaan omdat appellant met ingang van 27 januari 2011 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Zoals blijkt uit het arbeidskundig rapport van 4 januari 2011 is als de maatgevende arbeid niet het laatste werk als steigerbouwer in aanmerking genomen, maar het daarvoor verrichte werk van tomatendraaier/tuinbouwmedewerker. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. In de beroepsfase heeft een bezwaarverzekeringsarts na kennisneming van informatie van appellants behandelend psychotherapeut, de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bijgesteld, omdat achteraf bezien sprake is van forsere psychische klachten. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de bijgestelde FML deels nieuwe functies geselecteerd en ook het laatst door appellant verrichte werk van steigerbouwer als maatgevende arbeid aangemerkt, maar dat heeft niet geleid tot een verlies aan verdienvermogen van meer dan 35%.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat de bezwaararbeidsdeskundige in de beroepsfase heeft vastgesteld dat bij het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste maatman. De rechtbank heeft wel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat sprake is van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en omdat appellant geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat appellant meer beperkt is dan in de op 11 november 2011 opgestelde FML is opgenomen. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant, zoals verwoord in de FML van
11 november 2011, overschrijdt. Het opleidingsniveau van appellant is volgens de rechtbank voldoende om te voldoen aan de eisen die in verschillende functies zijn gesteld met betrekking tot het volgen van een opleiding en het lezen.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met het instandlaten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Hij heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij nog meer beperkingen heeft dan door de bezwaarverzekeringsarts in de beroepsfase is aangenomen en dat hij gelet op die beperkingen niet in staat is tot het verrichten van de in beroep geselecteerde functies. Meer in het bijzonder heeft hij gesteld dat hij niet over de capaciteiten beschikt om iets te leren.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Om zijn standpunt te onderbouwen dat hij meer beperkt is dan is aangenomen heeft appellant melding gemaakt van de medicatie die hij gebruikt en van de omstandigheid dat hij eenmaal per 2 à 3 weken een afspraak heeft met zijn psychiater. Onder verwijzing naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts kan worden vastgesteld dat niet blijkt op welke datum het medicatiegebruik betrekking heeft en dat dit gestelde medicatiegebruik niet is onderbouwd met objectief medische gegevens. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling meegewogen het medicatiegebruik op de datum die in dit geding van belang is, en ook het gegeven dat appellant eens in de drie weken een behandelcontact heeft.
4.2.
Verder heeft appellant twee verklaringen van werkgevers ingezonden, waarmee hij wil aantonen dat hij geen werk kan behouden. Aan deze verklaringen kan niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien, omdat die verklaringen betrekking hebben op situaties die geruime tijd na de datum in geding hebben gespeeld. De door appellant in hoger beroep ingezonden stukken kunnen niet dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Het oordeel van de rechtbank op dit punt kan worden gevolgd. Voor inwilliging van het verzoek van appellant aan de Raad om een deskundige in te schakelen bestaat geen aanleiding. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, kan worden vastgesteld dat gelet op de belasting in de geselecteerde functies, deze functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.3.
Appellant heeft zijn standpunt dat hij niet over de capaciteiten beschikt om iets te leren niet nader toegelicht. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden gevolgd.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

JL