ECLI:NL:CRVB:2013:2438
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2005 werkzaam was als haringschoonmaakster, viel in juli 2009 uit met rug- en beenklachten, later verergerd door psychische klachten. Het Uwv weigerde op 9 juni 2011 de WIA-uitkering, omdat appellante op 4 juli 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante werd door het Uwv ongegrond verklaard op 21 oktober 2011.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond op 4 april 2012. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante stelde dat haar belastbaarheid was onderschat en dat zij de geduide functies niet kon verrichten. In hoger beroep heeft zij aanvullende medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling waren van de eerdere gronden. De Raad oordeelde dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende waren om te concluderen dat er geen reden was voor het aannemen van meer beperkingen. De door appellante ingebrachte verklaringen van haar behandelaars gaven geen aanleiding om de eerdere oordelen te herzien. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met S. Aaliouli als griffier.