ECLI:NL:CRVB:2013:2436
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd kreeg, had zich ziek gemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar Ziektewet-uitkering per 8 augustus 2012, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar maatgevende werk. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts als beslissend beschouwde.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar gronden aangevoerd, waaronder haar zwakbegaafdheid en diverse medische klachten zoals chronische hoofdpijn en rugpijn. Ze betoogde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met informatie van haar behandelend psychiater en haar huisarts. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.