ECLI:NL:CRVB:2013:2434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-3764 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als productiemedewerkster in een pluimveeslachterij werkte. Appellante meldde zich op 20 juni 2011 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten, waarna zij een ZW-uitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 8 juli 2011, na onderzoek door een verzekeringsarts. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv haar bezwaar ongegrond verklaarde na een psychiatrische expertise door psychiater J.T. Hondema.

De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat, onderbouwd met brieven van psychiater F. Kaya en revalidatiearts drs. A.W.L. de Jong. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep dezelfde gronden aanvoerde als in de eerdere procedure en geen nieuwe relevante medische gegevens had ingediend.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3764 ZW
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
23 mei 2012, 11/2644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 oktober 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was voorheen werkzaam als productiemedewerkster in een pluimveeslachterij gedurende 38 uur per week. Appellante heeft zich op 20 juni 2011 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2011 de
ZW-uitkering per 8 juli 2011 beëindigd.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In verband met de psychische klachten van appellante heeft psychiater J.T. Hondema op verzoek van het Uwv op 1 november 2011 een psychiatrische expertise uitgebracht. Bij besluit van 18 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juli 2011, onder verwijzing naar een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 3 november 2011 en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 16 november 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag in de beschikbare gedingstukken geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar stelling dat zij ten gevolge van medisch objectieve beperkingen niet geschikt is tot het verrichten van haar arbeid onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en niet heeft onderbouwd met medisch relevante informatie.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij aan de hand van de brief van psychiater F. Kaya van 18 januari 2011 en revalidatiearts drs. A.W.L. de Jong van
7 januari 2010 aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft verzocht om - zo nodig - een onderzoek door een deskundige te laten plaatsvinden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep bij de rechtbank en geen (nieuwe) relevante medische gegevens ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van die conclusies per de datum in geding. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Volstaan wordt met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S. Aaliouli
GdJ