ECLI:NL:CRVB:2013:2430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-2708 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de voortzetting van WAO-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. Appellante, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt wegens diverse medische klachten, had verzocht om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid na een toename van haar klachten. De verzekeringsarts had in 2010 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante beperkingen had, maar dat deze niet leidden tot een wijziging van haar uitkering. Het Uwv had het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2013 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de medische onderzoeken en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe objectieve bevindingen waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de uitspraak ondertekenden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellante om haar beperkingen goed te onderbouwen, wat in dit geval niet is gelukt.

Uitspraak

12/2708 WAO
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 maart 2012, 11/5433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.A.R. Brouwers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontvangt sinds 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wegens posttraumatische dystrofie, knieklachten, post trombose aan het linkerbeen en lage rugklachten als gevolg van een hernia. Deze uitkering is laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Naar aanleiding van haar ziekmelding per 29 januari 2009 heeft appellante bij brief van 28 augustus 2010 verzocht om een hernieuwde beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wegens toegenomen klachten. Op 3 december 2010 is door een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht waarbij is geconstateerd dat bij appellante als rechtstreeks en medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek sprake is van beperkingen van de mogelijkheden om te functioneren. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2010. Met inachtneming van deze FML heeft een arbeidsdeskundige een vijftal functies geduid en het verlies aan verdienvermogen berekend op 33,29%. Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat er geen verandering is opgetreden in haar mate van arbeidsongeschiktheid en dat de WAO-uitkering daarom ongewijzigd wordt voortgezet.
1.3. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 januari 2011 heeft het Uwv bij het besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en handhaaft - kort weergegeven - haar standpunt dat haar medische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts ernstig zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen heeft appellante een rapport van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 5 maart 2013 overgelegd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellante uitgebreid heeft onderzocht en daarbij beschikte over voldoende informatie van de behandelend sector, waaruit blijkt dat sprake is van een recidiverende hernia en fibromyalgie. Tevens blijkt hieruit dat een carpaaltunnelsyndroom niet erg waarschijnlijk is. Op grond van deze informatie en haar eigen onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat bij appellante nog steeds aanzienlijke beperkingen van met name haar wervelkolom bestaan.
4.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek verricht en de hoorzitting van 19 juli 2011 bijgewoond. In het rapport van 22 juli 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat met de verminderde belastbaarheid van de rug, het feit dat appellante een trombosebeen heeft gehad en de klachten voortvloeiende uit fibromyalgie, in voldoende mate rekening is gehouden door de verzekeringsarts in de FML van 10 december 2010. Ten slotte heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat als appellante werkzaam is in passende arbeid, waarbij met haar fysieke beperkingen rekening is gehouden en het dus lichte arbeid betreft, er noch vanuit energetisch noch vanuit preventief oogpunt reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen.
4.4.
Zoals de bezwaarverzekeringsarts vervolgens in het rapport van 29 februari 2012 heeft vermeld, bevat de in beroep overgelegde informatie van de neuroloog, reumatoloog en chirurg geen nieuwe objectieve bevindingen of nieuwe medische feiten die een andere visie ten aanzien van de belastbaarheid van appellante kunnen onderbouwen. Dat op grond van de al bekende rugklachten nu een indicatie gezien wordt voor een operatie wordt eerst van belang geacht op het moment dat er daadwerkelijk een ingreep plaatsvindt en er postoperatief gerevalideerd moet worden. De diagnoses fibromyalgie en chronische vermoeidheidsklachten waren al bekend bij de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en zijn in het kader van de claim van een aanvullende urenbeperking opnieuw gewogen.
4.5.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat uit het rapport van verzekeringsarts Offermans, zoals de bezwaarverzekeringsarts te kennen heeft gegeven in een reactie op dit rapport, niet valt af leiden om welke reden appellante haar pogingen heeft gestaakt om haar werk gedeeltelijk te blijven verrichten noch dat er met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen gevaar voor overbelasting bestaat.
4.5.1.
De arbeidsdeskundige heeft appellante geschikt geacht voor de functies van schadecorrespondent, administratief medewerker afhandelingen en administratief medewerker beginnend. Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 december 2010 en gelet op de notities functiebelasting van 14 januari 2011 en de rapporten van 31 augustus 2011 en
12 september 2011, hebben de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in deze functies geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellante. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5.1 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
JvC