ECLI:NL:CRVB:2013:2421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-3225 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 24 april 2012 het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellant, die zijn werkzaamheden als uitbener heeft gestaakt vanwege schouderklachten en later psychische klachten, heeft geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv. Het Uwv concludeerde dat appellant per 17 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische aspecten en de passendheid van de functies pas in beroep volledig had gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft ook nieuwe medische informatie ingediend en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit en gesteld dat de nieuwe medische gegevens geen betrekking hebben op de datum in geding.

De Raad heeft de argumenten van appellant herhaaldelijk overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de nieuwe medische gegevens niet voldoende aanleiding gaven om de eerdere beoordeling van het Uwv te herzien. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat appellant in staat is om arbeid te verrichten die in overeenstemming is met zijn vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

12/3225 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 april 2012, 11/3398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 november 2013 PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Scheepers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Frischart-Kallenbach. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 19 maart 2009 zijn werkzaamheden als uitbener gestaakt vanwege rechterschouderklachten. Naderhand zijn daarnaast psychische klachten en linkerschouderklachten opgetreden.
2.
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 17 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd omdat het Uwv met de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 3 november 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
7 november 2011 pas in beroep de medische aspecten en de passendheid van de functies volledig heeft gemotiveerd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Beide betrokken verzekeringsartsen hebben appellant gezien en beschikten over informatie van de behandelend orthopeed. De informatie van de huisarts ziet niet op de datum in geding. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben beperkingen vastgesteld ten aanzien van de schouderklachten beiderzijds en de PTSS-stoornis. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat gelet op de beschikbare medische gegevens en de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per datum in geding en dat appellant in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
3.2.
Ten aanzien van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar, samensteller
(SBC-code 267050) en magazijn/expeditiemedewerker (SBC-code 111220), heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat deze passend zijn. Appellant voldoet aan het vereiste vmbo werk- of denkniveau en er hoeft niet beroepsmatig te worden gereden zodat het niet in bezit zijn van een rijbewijs geen belemmering oplevert. De beheersing van de Nederlandse taal mag voor het verrichten van de functies voldoende worden geacht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functies aanvullend getoetst aan de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde beperking ten aanzien van auditieve prikkels en voor een beperking ten aanzien van visuele prikkels is geen bevestiging gevonden.
4.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld omdat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft onvoldoende beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van de forse PTSS en is ten onrechte voorbijgegaan aan de door de psychotherapeute vastgestelde beperkingen. Appellant verwijst in hoger beroep naar de medische informatie van GZ-psychologen I. de Kort en M. van den Berg van Pro Persona van 20 juli 2012 en de brief van de huisarts van 22 juli 2012. Appellant verzoekt de Raad om een deskundige (psychiater) te benoemen. Daarnaast is onlangs een HIV-infectie vastgesteld en uit de brief van internist A. Dofferhoff van 30 juli 2013 blijkt dat deze het zeer aannemelijk acht dat appellant hiervan al langer klachten kan hebben gehad. Daarnaast heeft hij zijn standpunt herhaald dat zijn opleidingsniveau moet worden vastgesteld op 1. Door zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal heeft hij de vragen over zijn opleidingsniveau verkeerd begrepen. Hij heeft geen basisonderwijs afgerond en geen opleiding textiel afgerond in het toenmalige Oost-Duitsland. Zijn opleiding en ervaring mogen niet op een lijn worden gesteld met voltooid basisonderwijs. Hij verwijst naar de tussenuitspraak van de Raad van
18 juli 2012, LJN BX2524. Ook heeft hij zijn standpunt herhaald dat de geduide functies ongeschikt zijn vanwege de onjuiste toepassing van item 1.9.4. en dat hij niet in staat is om in een fabriekshal of werkplaats werkzaamheden te verrichten.
5.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ten aanzien van de nieuwe medische gegevens heeft het Uwv verwezen naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 26 september 2012 en 10 september 2013. Ten aanzien van het opleidingsniveau heeft appellant zelf opgegeven dat hij de opleiding textiel heeft gevolgd. Daarnaast is geen vmbo-diploma vereist maar vmbo-niveau, waarover appellant beschikt. De functie die appellant jarenlang als uitbener verrichtte was ook een functie met niveau 2.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De nieuwe medische gegevens hebben geen betrekking op de datum in geding en geven onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de medische beoordeling door het Uwv onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
6.3.1.
Op basis van het dagverhaal en de bevindingen bij onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv bij onderzoek op 12 april 2011 geen aanleiding gezien voor meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 of voor een urenbeperking. Wel wordt appellant beperkt geacht voor ’s avonds en ’s nachts werken en zijn beperkingen opgenomen in verband met het medicijngebruik van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 3 november 2011 toegelicht dat met de psychische klachten voldoende rekening is gehouden door de beperkingen bij rubriek 1.9. De depressieve kenmerken als onderdeel van het beeld PTSS en de slaapproblematiek zijn bij de medische beoordeling door het Uwv meegewogen. Bij rapport van 26 september 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv gemotiveerd dat de brief van Pro Persona betrekking heeft op een periode na de datum in geding dat de diagnose alleen is gebaseerd op de door appellant vermelde klachten tijdens het intakegesprek op 27 maart 2012 en dat in de brieven van de huisarts klachten, onderzoeksbevindingen en een motivering ontbreken voor de stelling dat appellant niet 40 uur per week zou kunnen werken. Er is dan ook volgens de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende aanleiding om het standpunt van appellant te volgen dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten ten tijde in geding en er is onvoldoende aanleiding om een deskundige te benoemen.
6.3.2.
De verzekeringsarts van het Uwv heeft rekening gehouden met de schouderklachten beiderzijds en acht appellant in staat om lichte handelingen te verrichten waarbij er rekening wordt gehouden met zwaar tillen, dragen, duwen, trekken, veelvuldig reiken, langdurig kracht zetten en bovenschouder werkzaamheden. Appellant heeft geen medische gegevens ingediend waaruit blijkt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn schouderbeperkingen.
6.3.3.
Uit de rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts blijkt dat rekening is gehouden met alle door appellant gepresenteerde klachten. Als ten tijde in geding de
HIV-infectie heeft geleid tot klachten dan zijn deze meegewogen. Verwezen wordt naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 september 2013.
6.4.1.
Ten aanzien van de geschiktheid van de geduide functies kan worden verwezen naar de aangevallen uitspraak. Volgens item 1.9.4. op de Functionele Mogelijkhedenlijst is appellant onder andere aangewezen op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. In de gebruikershandleiding CBBS wordt de verzekeringsarts aangespoord om bij dit onderdeel aan te geven in welke mate de cliënt verhoogd afleidbaar is en of dit voor alle situaties geldt waarin sprake is van activiteiten van anderen om zich heen. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in het rapport van 3 november 2011 nader gespecificeerd dat forse en continue auditieve prikkels vermeden dienen te worden indien duidelijke concentratie gevraagd wordt in het werk. Auditieve prikkels in werk waarbij veelal op de automatische piloot wordt gewerkt, vormen geen duidelijk beletsel. Daarbij is in alle situaties het dragen van gehoorbescherming een optie. Ten aanzien van de signalering bij item 1.9.4. op het Resultaat functiebeoordeling had de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 7 juli 2011 reeds categoraal toegelicht dat het in de geduide functies gaat om het routinematig verrichten van dezelfde handelingen in dezelfde volgorde en er weinig sprake is van afleiding. Bij rapport van 7 november 2011 is dit nader toegelicht per functie. Er is geen sprake van een onjuiste toepassing van item 1.9.4. en er is geen verborgen beperking die onvoldoende transparant, verifieerbaar en toetsbaar is.
6.4.2.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat appellant geen basisonderwijs in Portugal heeft afgerond kan de beroepsgrond ten aanzien van het opleidingsniveau niet slagen. De door appellant genoemde tussenuitspraak van de Raad van 18 juli 2012 ziet op een andere situatie. Appellant heeft van 1992 tot en met 1997 en van 2001 tot aan zijn uitval op 19 maart 2009 als uitbener gewerkt. Het Uwv heeft een functieomschrijving overgelegd waaruit blijkt dat deze functie functieniveau 2 heeft. Er zijn door appellant geen gegevens ingediend waaruit blijkt dat hij andere werkzaamheden heeft verricht met een lager functieniveau. Bij de
WIA-aanvraag heeft appellant op het formulier bij werken in het buitenland ingevuld: textiel, werk en studie, Oost-Duitsland, 1984 - 1985. Bij opleiding is ingevuld: textiel met diploma in 1985. Appellant heeft niet overtuigend aangevoerd dat hij deze opleiding niet heeft gevolgd. De opleiding en werkervaring van appellant zijn zodanig dat deze op één lijn mogen worden gesteld met het voltooien van basisonderwijs.
6.4.3.
Ook de door appellant geclaimde slechte beheersing van de Nederlandse taal kan niet aan de geschiktheid van de functies in de weg staan. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012, LJN BX1509. Ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal kan doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu het eenvoudige en routinematige functies betreft met opleidingsniveau 2, waarin volgens een vast patroon met mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies wordt gewerkt, moet appellant in staat worden geacht te voldoen aan de zeer beperkte aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal gestelde eisen.
6.5.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat indien appellant meent dat zijn gezondheidstoestand na de datum in geding is verslechterd, hij zich tot het Uwv kan wenden met het verzoek de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
6.6.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
7.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) Z. Karekezi

QH