ECLI:NL:CRVB:2013:2421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 24 april 2012 het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellant, die zijn werkzaamheden als uitbener heeft gestaakt vanwege schouderklachten en later psychische klachten, heeft geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv. Het Uwv concludeerde dat appellant per 17 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische aspecten en de passendheid van de functies pas in beroep volledig had gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft ook nieuwe medische informatie ingediend en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit en gesteld dat de nieuwe medische gegevens geen betrekking hebben op de datum in geding.
De Raad heeft de argumenten van appellant herhaaldelijk overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de nieuwe medische gegevens niet voldoende aanleiding gaven om de eerdere beoordeling van het Uwv te herzien. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat appellant in staat is om arbeid te verrichten die in overeenstemming is met zijn vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.