ECLI:NL:CRVB:2013:2414
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellant, die lijdt aan een stofwisselingsziekte, incontinentie, hoge bloeddruk en vernauwing van bloedvaten, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had verzocht om huishoudelijke verzorging ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor drieënhalf uur per week. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter slechts één uur per week toegekend voor de periode van 12 februari 2011 tot en met 4 juni 2011, met de redenering dat zijn bij hem inwonende kleindochter, die op dat moment 22 jaar oud was, in staat werd geacht om een eenpersoonshuishouden te voeren. Na haar 23e verjaardag werd van haar verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kon verzorgen, wat betekende dat appellant per 5 juni 2011 geen recht meer had op huishoudelijke hulp.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn kleindochter niet in staat was om bij te dragen aan de huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, vergeleken met die in de eerdere procedure en geconcludeerd dat er geen nieuwe argumenten zijn gepresenteerd. De Raad heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kleindochter niet in staat was om het huishouden te voeren.
De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 13 november 2013.