ECLI:NL:CRVB:2013:2414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
11-7478 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellant, die lijdt aan een stofwisselingsziekte, incontinentie, hoge bloeddruk en vernauwing van bloedvaten, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had verzocht om huishoudelijke verzorging ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor drieënhalf uur per week. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter slechts één uur per week toegekend voor de periode van 12 februari 2011 tot en met 4 juni 2011, met de redenering dat zijn bij hem inwonende kleindochter, die op dat moment 22 jaar oud was, in staat werd geacht om een eenpersoonshuishouden te voeren. Na haar 23e verjaardag werd van haar verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kon verzorgen, wat betekende dat appellant per 5 juni 2011 geen recht meer had op huishoudelijke hulp.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn kleindochter niet in staat was om bij te dragen aan de huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, vergeleken met die in de eerdere procedure en geconcludeerd dat er geen nieuwe argumenten zijn gepresenteerd. De Raad heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kleindochter niet in staat was om het huishouden te voeren.

De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 13 november 2013.

Uitspraak

11/7478 WMO
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 december 2011, 11/2037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 december 2011 heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat, zich als gemachtigde voor appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Voor appellant is verschenen mr. De Gruijl. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is bekend met een stofwisselingsziekte, incontinentie, hoge bloeddruk en vernauwing van bloedvaten in zijn benen als gevolg waarvan hij beperkingen ondervindt bij het voeren van de huishouding. Op 1 november 2010 heeft appellant verzocht om toekenning van huishoudelijke verzorging ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor drieënhalf uur per week.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het college aan appellant voor de periode van
12 februari 2011 tot en met 4 juni 2011 een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging ingevolge de Wmo toegekend voor één uur per week. Het college heeft bij de beoordeling van de aanvraag betrokken dat van de bij appellant inwonende kleindochter, die op dat moment 22 jaar oud is, wordt verwacht dat zij een eenpersoonshuishouden kan verzorgen. Vanaf 4 juni 2011, de datum dat de kleindochter de leeftijd van 23 jaar bereikt, wordt van haar verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kan voeren. Dat betekent dat appellant per 5 juni 2011 geen recht meer heeft op huishoudelijke hulp ingevolge de Wmo.
1.3. Bij besluit van 3 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn bij hem inwonende kleindochter niet in staat was om bij te dragen in de huishouding.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de door appellant in beroep aangevoerde gronden uitgebreid besproken. Door appellant zijn in hoger beroep geen gronden aangevoerd die niet al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. De Raad kan zich geheel in de beoordeling van de gronden door de rechtbank vinden. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bij hem inwonende kleindochter niet in staat zou zijn om het huishouden te voeren.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting
JvC