ECLI:NL:CRVB:2013:2409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
10-5260 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het bestreden besluit en terugbetaling van de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de minister van Justitie. Het hoger beroep was ingesteld tegen een besluit van de rechtbank Arnhem van 16 september 2010, waarin het beroep tegen een eerder besluit van de minister ongegrond was verklaard. Het geschil betreft de herziening van de inkomensafhankelijke bijdrage voor zorg, die door zorgverzekeraar VGZ was vastgesteld op € 594,83 per maand, in het kader van de AWBZ.

De minister had op 25 januari 2010 het besluit genomen om de eigen bijdrage te herzien, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Echter, tijdens het hoger beroep heeft de minister op 12 juni 2013 het eerdere besluit ingetrokken en aangegeven dat de eigen bijdrage die appellant had betaald, terugbetaald zou worden, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zou de minister de proceskosten en griffierechten vergoeden.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat er sprake moet zijn van voldoende procesbelang om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren. Aangezien de minister het besluit had ingetrokken en de eigen bijdrage niet meer verschuldigd was, had appellant geen procesbelang meer. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

10/5260 AWBZ
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
16 september 2010, 10/1843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Glas. De minister heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft zorgverzekeraar VGZ, in het kader van het verblijf van appellant in de Pompekliniek te Nijmegen ter uitvoering van de aan hem opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, ingevolge het Bijdragebesluit zorg de inkomensafhankelijke bijdrage met ingang van 1 januari 2010 herzien en de eigen bijdrage per die datum vastgesteld op € 594,83 per maand. Het besluit is genomen namens de minister op basis van een tussen de Staat der Nederlanden en VGZ gesloten overeenkomst.
1.2. Bij besluit van 26 april 2010 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Hangende het hoger beroep van appellant heeft de minister bij besluit van 12 juni 2013 het besluit van 25 januari 2010 ingetrokken en te kennen gegeven de eigen bijdrage die appellant heeft betaald terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. De minister heeft tevens te kennen gegeven de proceskosten alsmede de betaalde griffierechten te vergoeden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2010,
LJN BM7208, is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Nu de minister het besluit van 25 januari 2010 heeft ingetrokken, te kennen heeft gegeven dat de eigen bijdrage niet meer verschuldigd is, de betaalde eigen bijdrage terugstort en de kosten van appellant vergoedt als weergegeven in 3, heeft appellant geen procesbelang meer in de hiervoor omschreven zin. Dit betekent dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting
IvR