ECLI:NL:CRVB:2013:2402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich per 27 juli 2010 ziek had gemeld met psychische klachten en fysieke klachten aan rug, nek en maag. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet, maar na een medisch onderzoek op 19 september 2011 concludeerde een arts van het Uwv dat er geen toegenomen beperkingen waren en dat appellant per 21 september 2011 weer in staat was om zijn eigen werk te verrichten. Dit besluit werd aan appellant meegedeeld op 19 september 2011.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij een besluit van 22 december 2011. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde. Hij betoogde dat zijn psychische klachten chronisch zijn en dat het Uwv deze in ernst heeft onderschat. Ook stelde hij dat de besluitvorming door het Uwv onzorgvuldig was, omdat de opgevraagde medische informatie niet was afgewacht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de bevindingen van de artsen voldoende overtuigend waren om het besluit van het Uwv in stand te laten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 21 september 2011 geschikt was voor zijn arbeid. De Raad wees ook op het feit dat de later ontvangen informatie van PsyQ geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, op 13 november 2013.