ECLI:NL:CRVB:2013:2402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-3724 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich per 27 juli 2010 ziek had gemeld met psychische klachten en fysieke klachten aan rug, nek en maag. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet, maar na een medisch onderzoek op 19 september 2011 concludeerde een arts van het Uwv dat er geen toegenomen beperkingen waren en dat appellant per 21 september 2011 weer in staat was om zijn eigen werk te verrichten. Dit besluit werd aan appellant meegedeeld op 19 september 2011.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond bij een besluit van 22 december 2011. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde. Hij betoogde dat zijn psychische klachten chronisch zijn en dat het Uwv deze in ernst heeft onderschat. Ook stelde hij dat de besluitvorming door het Uwv onzorgvuldig was, omdat de opgevraagde medische informatie niet was afgewacht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de bevindingen van de artsen voldoende overtuigend waren om het besluit van het Uwv in stand te laten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 21 september 2011 geschikt was voor zijn arbeid. De Raad wees ook op het feit dat de later ontvangen informatie van PsyQ geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, op 13 november 2013.

Uitspraak

12/3724 ZW
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
23 mei 2012, 12/1005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Voor appellant is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, per 27 juli 2010 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten, rug-, nek- en maagklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij onderzoek van appellant op 19 september 2011, heeft een voor het Uwv werkzame arts vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen zijn en dat de beperkingen, zoals vastgesteld in de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
5 februari 2008 stabiel zijn en deze FML nog immer van kracht is. De conclusie van het Uwv was dat appellant met ingang van 21 september 2011 weer in staat was zijn arbeid - te weten een van de bij de beoordeling in het kader van de WAO van 9 juni 2008 voorgehouden
functies - gedurende 37 uur per week te verrichten. Het Uwv heeft dat bij besluit van
19 september 2011 aan appellant meegedeeld.
1.2. Bij besluit van 22 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts van 21 december 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het Uwv in het oordeel dat appellant in staat is de eigen arbeid te verrichten.
3.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant is van mening dat zijn psychische klachten chronisch zijn en door het Uwv in ernst zijn onderschat, dat de besluitvorming door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat de opgevraagde medische informatie niet is afgewacht en dat appellant steeds meer fysieke klachten ervaart, wat door het Uwv niet is onderkend.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak onder 4.
4.2.
Het door het Uwv verrichtte onderzoek is niet onzorgvuldig geweest. Een voor het Uwv werkzame arts heeft appellant onderzocht en heeft daarover inzichtelijk gerapporteerd. Door en voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts is dossieronderzoek verricht, appellant is door hem onderzocht en uit een oogpunt van zorgvuldigheid is informatie opgevraagd bij de psycholoog waar appellant onder behandeling was. De gevraagde informatie is niet binnen de gestelde termijn ontvangen, waarna de verslaglegging op 21 december 2011 is afgerond op basis van de op dat moment aanwezige medische informatie. Geconcludeerd is dat de bevindingen uit eigen onderzoek voldoende overtuigend waren om het besluit dat appellant per 21 september 2011 geschikt was om zijn arbeid te verrichten, in stand te laten.
4.3.
Op 23 december 2011, dus na het nemen van het bestreden besluit, is de gevraagde informatie van PsyQ door het Uwv ontvangen. Een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft deze informatie bekeken en daarover in de rapportage van 2 januari 2012 opgemerkt dat de gegevens wijzen op een licht verminderde psychische belastbaarheid bij appellant. Eerder is daar ook vanuit gegaan hetgeen leidt tot de conclusie dat appellant terecht hersteld is verklaard voor zijn werk. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat het verslag van PsyQ is opgemaakt en ondertekend door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige zodat dit geen nieuwe en door een medicus vastgestelde informatie is. Verder komt eruit naar voren dat appellant onder behandeling is geweest van 3 maart 2009 tot en met 8 november 2011. De behandeling is kort na de datum in geding afgesloten omdat het functioneren van appellant verbeterd was en de verwachting was dat verdere verbetering in het functioneren van appellant, na 2,5 jaar behandeling, marginaal zou zijn. Andere medicatie of behandeling was door appellant afgewezen. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze informatie in de beroepsfase gezien en in relatie tot zijn eigen onderzoek gewogen. Hij is op 5 april 2012 tot de conclusie gekomen dat deze informatie geen aanleiding gaf tot een andere visie over de medische beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellant op de datum in geding. De Rechtbank wordt dan ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 21 september 2011 geschikt was voor zijn arbeid.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S. Aaliouli
JvC