In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), was in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Katwijk over de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkeringen. De aanleiding voor het onderzoek naar de bijstandsverlening was een anonieme melding dat appellante samenwoonde met haar ex-partner A, met wie zij twee kinderen had. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, maar de Raad oordeelde dat de bevindingen van de sociale recherche onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad stelde vast dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat appellante en A hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor de besluiten van het college tot intrekking van de bijstand en terugvordering van kosten werden herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.832,- bedroegen.