ECLI:NL:CRVB:2013:2377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had haar woon- en leefsituatie gewijzigd en dit niet tijdig aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gemeld. Het college had op basis van een huisbezoek en een verklaring van appellante geconcludeerd dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar huisgenoot A, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 23 november 2011. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat er geen wederzijdse zorg zou zijn. De Raad oordeelde echter dat de verklaring van appellante tijdens het huisbezoek voldoende bewijs bood voor de conclusie dat aan het criterium van wederzijdse zorg was voldaan. De Raad benadrukte dat de betrokkenen niet alleen de woonlasten deelden, maar ook zorg voor elkaar droegen door bijvoorbeeld samen boodschappen te doen en de huishoudelijke taken te verdelen.
De Raad concludeerde dat de situatie van appellante en A niet kon worden gekwalificeerd als een zakelijke kostgangers- of huurrelatie, maar dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.