ECLI:NL:CRVB:2013:2373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een invorderingsbeslissing inzake bijstandsverplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van een maandelijkse aflossingsverplichting van € 343,38 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan een betrokkene, die in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) was opgelegd. De Raad oordeelt dat de vaststelling van het aflossingsbedrag een invorderingsbeslissing is die berust op een publiekrechtelijke grondslag, namelijk artikel 60, eerste lid, van de WWB, zoals deze bepaling vóór 1 juli 2009 luidde. De Raad stelt vast dat de brief waarin de aflossingsverplichting is opgelegd, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de brief volgens de rechtbank een nieuwe verplichting met rechtsgevolg voor de betrokkene met zich meebracht. Appellant, het college van burgemeester en wethouders, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vaststelling van het aflossingsbedrag geen publiekrechtelijke bevoegdheid betreft en derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. De Raad heeft deze stelling verworpen en bevestigd dat de brief wel degelijk een besluit is, omdat het een betaalverplichting oplegt die voortvloeit uit de WWB.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de betrokkene geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de bij de brief opgelegde betaalverplichting, aangezien er inmiddels een nieuwe aflossingsverplichting was vastgesteld waartegen de betrokkene geen bezwaar had gemaakt. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 472,-.