ECLI:NL:CRVB:2013:2369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
13-1254 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding studieschuld op basis van het gevoerde beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld had ingediend, was niet verschenen op de zitting. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, had een verweerschrift ingediend. De Raad oordeelde dat het beleid van de Minister, dat kwijtschelding van de studieschuld alleen mogelijk is onder specifieke omstandigheden, niet onredelijk is. Dit beleid voorziet in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase, overlijden van de debiteur, of in uitzonderlijke gevallen zoals terminale ziekte of langdurige opname in een inrichting.

De Raad overwoog dat de appellant niet in een van de in het beleid voorziene situaties verkeerde en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant had aangevoerd dat hij in een bijzondere situatie verkeerde en zich beroepen op ontoerekeningsvatbaarheid, maar de Raad oordeelde dat de wetgeving en het beleid voldoende mogelijkheden bieden voor de appellant om zijn situatie te adresseren.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft en dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.

Uitspraak

13/1254 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudig kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 januari 2013, 12/9854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Appellant is niet verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit) heeft de Minister gehandhaafd zijn besluit van 13 juli 2012, waarbij het verzoek van appellant om kwijtschelding van zijn studieschuld is afgewezen.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij hem sprake is van een bijzondere situatie. Hij heeft zich beroepen op ontoerekeningsvatbaarheid.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
De Wet studiefinanciering 2000 voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.
4.3.
De Minister voert met toepassing van de hardheidsclausule een beleid dat ook kwijtschelding wordt verleend indien:
- de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden;
- de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
- de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie
uitzichtloos is.
4.4.
Dit beleid is niet onredelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 10 december 2004,
LJN AR8524, van 4 mei 2007, LJN BA5116 en van 10 december 2010, LJN BO7215.
4.5.
Niet in geschil is dat appellant niet verkeert in één van de in het beleid voorziene situaties. In zo’n geval rest de vraag of de omstandigheden waarin appellant verkeert zodanig bijzonder zijn dat afwijking van het beleid is aangewezen.
4.6.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat van zo’n situatie geen sprake is. De debiteur kan gebruik maken van de door de wetgever geregelde systematiek waarin jaarlijks aan de hand van de draagkracht van de debiteur wordt bezien of, en zo ja tot welk bedrag, aflossing dient plaats te vinden. Appellant maakt van die mogelijkheid ook gebruik. Onder meer over het jaar 2013 is bepaald dat appellant niets hoeft af te lossen.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden bevestigd.
6.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Z. Karekezi

EK