ECLI:NL:CRVB:2013:2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
12-1173 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als medewerker vliegtuigschoonmaak werkte, viel op 23 december 2008 uit met rug- en buikklachten. Het Uwv had hem per 25 december 2010 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Appellant was het niet eens met dit besluit en stelde dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Appellant had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingediend, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigde dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend waren en dat de beperkingen correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad concludeerde dat er geen reden was om de aangevallen uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De argumenten van appellant over de geschiktheid van de functies werden niet overtuigend bevonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

12/1173 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
18 januari 2012, 11/7002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was werkzaam als medewerker vliegtuigschoonmaak tot hij op 23 december 2008 uitviel met rug- en buikklachten.
2.
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het Uwv hem per 25 december 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
3.
Bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 2 februari 2011 ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om tot het oordeel te komen dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet juist zijn. De bevindingen van de neuroloog, zoals verwoord in zijn rapport van 9 februari 2011, geven geen grond om te concluderen dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen die verband houden met de rugklachten van appellant. In de medische rapporten zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat er voor de mictieklachten beperkingen opgenomen hadden moeten worden. Aan de verklaringen van appellants huisarts en orthopedisch chirurg wordt geen betekenis gehecht omdat deze dateren ruim acht maanden na de datum in geding.
De aan de schatting ten grondslag liggende functies passen binnen de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
5.
In hoger beroep heeft appellant zijn lichamelijke klachten uiteengezet. De bedrijfsarts heeft meer beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts had ook meer beperkingen op moeten nemen. Hij verwijst naar de informatie van de fysiotherapeut. In hoger beroep heeft hij een brief van de huisarts van 29 maart 2012, een overzicht van de voorgeschreven medicatie van 1 januari 2010 tot en met 23 maart 2012 en een brief van de fysiotherapeut van 16 april 2012 overgelegd. Appellant heeft gesteld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet geschikt zijn. In de functie produktiemedewerker industrie (111180) moet veel gezeten worden. Dit kan wel afgewisseld worden met staan, maar er bestaat geen mogelijkheid tot vertreden. Bovendien is er een overschrijding op het onderdeel tillen. In de functie huishoudelijk medewerker (111334) is een te hoge opleidingseis gesteld. Er moet in die functie een schoonmaakvakopleiding gevolgd worden. Hiertoe is appellant niet in staat gezien zijn beperkte vooropleiding en zeer beperkte kennis van de Nederlandse taal. Verder moet er voortdurend worden gelopen en gestaan. De functie chauffeur personenbusje (111241) is ook niet geschikt. Appellant kan de cursus taxipas inclusief EHBO niet volgen. Daarnaast beschikt hij niet over minimaal een jaar rijervaring. De laatste jaren was hij niet meer in staat auto te rijden. Ook vanwege het aspect klimmen
(in- en uitstappen in een auto met hoge instap), is de functie niet geschikt.
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.
In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De beperkingen zijn weergegeven in de FML en er is geen reden om tot het oordeel te komen dat appellant meer of anders beperkt is. Ook de in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. De informatie die daaruit naar voren is gekomen, voor zover die betrekking heeft op de datum in geding, was bij de (bezwaar)verzekeringsartsen al bekend en is meegewogen bij de beoordeling.
6.3.
Ook met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting is er geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank. De (bezwaar)arbeidsdeskundige heeft voldoende overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend zijn. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank hieromtrent. Met betrekking tot de vraag of appellant in staat kon worden geacht de aan de functies verbonden opleidingen te volgen, stelt de Raad zich achter de nadere uitleg van de bezwaararbeidsdeskundige, zoals weergegeven in zijn rapport van 23 april 2012.
7.
Uit hetgeen in 6.2 en 6.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL