ECLI:NL:CRVB:2013:2364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
12-2488 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, geboren in 1982, had op 27 november 2008 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 16 juni 2009 besloten dat appellant geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant diende vervolgens bezwaar in, maar dit werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde dit besluit in haar uitspraak van 15 maart 2011, waartegen appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, ondanks de door appellant aangevoerde medische gronden. Het neuropsychologisch onderzoek van 24 februari 2010 toonde geen ernstige psychiatrische toestandsbeelden aan die appellant zouden hebben verhinderd om tijdig bezwaar te maken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten doen terugkomen op het eerdere besluit.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor appellanten om tijdig bezwaar te maken en dat medische omstandigheden niet altijd leiden tot verschoonbaarheid van termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2488 WAJONG, 11/2489 WAJONG
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
15 maart 2011, 10-3706 en 10-3713 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Oass, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Voor appellant is verschenen mr. L.M. Mons, kantoorgenoot van mr. Oass. Het Uwv is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [in] 1982, heeft op 27 november 2008 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend.
1.2. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 juni 2009 aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wajong, omdat hij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
16 juni 2009, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts,
niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend en de overschrijding van de termijn wordt niet verschoonbaar geacht.
1.3. Appellant heeft op 2 maart 2010 andermaal een aanvraag gedaan voor een
Wajong-uitkering, welk is opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van
16 juni 2009. Bij besluit van 15 april 2010 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 16 juni 2009, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard. Met betrekking tot bestreden besluit I is de rechtbank van oordeel dat uit het neuropsychologisch onderzoek van 24 februari 2010 niet kan worden opgemaakt dat appellant met zodanige psychische problemen kampte dat hij niet in staat was de betekenis van het besluit van 16 juni 2009 te bevatten. Dat appellant volgens voornoemd rapport op intellectueel laagnormaal niveau functioneert, acht de rechtbank eveneens onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Met betrekking tot bestreden besluit II is de rechtbank van oordeel dat het Uwv, gelet op artikel 4:6 van de Awb, terecht heeft geoordeeld dat de informatie uit het neuropsychologisch onderzoek van
24 februari 2010 niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het besluit van 16 juni 2009 niet in stand kan blijven.
3.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is omdat hij vanwege zijn psychische problemen niet in staat is geweest het belang van het besluit van 16 juni 2009 in te zien, dan wel de inhoud van de afwijzing volledig te begrijpen. Zijn psychische gesteldheid heeft hem in de weg gestaan aan het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Appellant stelt verder dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden nu bij het nemen van het besluit van 16 juni 2009 geen rekening is gehouden met het feit dat bij hem sprake is van een zwakbegaafd intelligentieniveau, zoals blijkt uit het neuropsychologisch onderzoek van
24 februari 2010.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat, gelet op de door hem aangevoerde medische gronden, er geen reden is om op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding voor het indienen van een bezwaarschrift aan te nemen.
4.2.
Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Uit het neuropsychologisch onderzoek van 24 februari 2010 komen geen gegevens naar voren waaruit blijkt dat bij appellant in de periode van de bezwaartermijn, te weten van 16 juni 2009 tot en met 28 juli 2009, sprake was van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld waardoor hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken. Anders dan appellant stelt, kan uit het psychologisch belastbaarheidsonderzoek van psycholoog drs. J. Seldenrijk van
23 oktober 2008 niet worden afgeleid dat appellant op grond van zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis het belang van het besluit van 16 juni 2009 niet zou kunnen inzien, dan wel de inhoud van het besluit niet zou kunnen begrijpen. Hetgeen namens appellant is aangevoerd kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
4.3.
De Raad onderschrijft verder het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uit het neuropsychologisch onderzoek van 24 februari 2010 komt naar voren dat appellant intellectueel op laagnormaal niveau functioneert. Bij het Uwv was echter bekend dat appellant onderwijs heeft gevolgd voor moeilijk lerende kinderen en dat er gedragsproblemen waren op grond van zijn persoonlijkheidsstoornis. Ook het arbeidsverleden van appellant was bekend. In dit verband wordt verwezen naar het medisch en arbeidskundig onderzoek van respectievelijk 9 januari 2009 en 26 februari 2009 die aan het besluit van 16 juni 2009 ten grondslag liggen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. Het in hoger beroep overgelegde neuropsychologisch en intelligentie onderzoek van november/december 2012 moet buiten beschouwing worden gelaten omdat het Uwv daarmee bij het nemen van het bestreden besluit II niet bekend was en daarmee dus bij zijn besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL