ECLI:NL:CRVB:2013:2362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
12-1479 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Brand
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgaanspraken onder de AWBZ met betrekking tot seksuele dienstverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die lijdt aan lichamelijke en psychiatrische aandoeningen, had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hij had een bedrag van € 1.215,- besteed aan zorg verleend door een organisatie die seksuele diensten aanbiedt aan mensen met een beperking. Trias Zorgkantoor BV, dat het pgb beheert, weigerde deze kosten te vergoeden, omdat de verleende zorg niet als AWBZ-zorg kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De appellant stelde dat de zorg door de organisatie als begeleiding moest worden aangemerkt volgens de AWBZ-regelgeving. De Raad oordeelde echter dat seksuele dienstverlening niet kan worden beschouwd als ondersteunende of activerende begeleiding zoals bedoeld in de relevante artikelen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De Raad bevestigde dat de zorg die de appellant had ontvangen niet voldeed aan de criteria voor AWBZ-zorg en dat de kosten derhalve niet ten laste van het pgb konden worden gebracht.

Daarnaast werd het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel verworpen. De Raad stelde vast dat er geen bewijs was dat er een toezegging was gedaan door een medewerker van Trias die de appellant een gerechtvaardigde verwachting had kunnen geven dat de kosten vergoed zouden worden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

12/1479 AWBZ
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
27 januari 2012, 10/520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Trias Zorgkantoor BV (Trias)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Trias heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker en M.L.J. [B.]. Trias heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in verband met zijn lichamelijke en psychiatrische aandoeningen een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor onder andere de functie begeleiding individueel met ingang van 16 februari 2009. Trias heeft aan appellant voor deze zorg een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend.
1.2.
Appellant heeft op het verantwoordingsformulier over de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009 vermeld dat hij van het toegekende pgb een bedrag van € 1.215,- heeft besteed aan zorg door [naam organisatie]. [naam organisatie] is een organisatie die zich bezig houdt met het verlenen van seksuele diensten aan mensen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking.
1.3.
Bij besluit van 18 januari 2010 heeft Trias aan appellant medegedeeld dat van de verantwoorde kosten het bedrag van € 1.215,-, besteed aan zorg door [naam organisatie], is afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 18 maart 2010 (bestreden besluit) heeft Trias het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de door [naam organisatie] verleende zorg geen AWBZ-zorg is zodat de kosten voor die zorg niet ten laste van het pgb mogen worden gebracht. Verder is Trias niet gebleken dat aan appellant door één van haar medewerkers telefonisch is toegezegd dat de zorg door [naam organisatie] vanuit het pgb kan worden verantwoord indien op de factuur van [naam organisatie] “ondersteunende begeleiding” wordt vermeld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich geschaard achter het standpunt van Trias dat de door [naam organisatie] verleende zorg niet ten laste van het pgb kan worden gebracht omdat de zorg niet kan worden aangemerkt als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza). Verder heeft de rechtbank het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel verworpen, aangezien appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem een toezegging is gedaan die bij hem een te rechtvaardigen verwachting heeft gewekt dat de zorg door [naam organisatie] zal worden vergoed.
3.
Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat de zorg door [naam organisatie] moet worden aangemerkt als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza. Verder doet appellant ook in hoger beroep een beroep op het vertrouwensbeginsel. Appellant stelt zich in dat verband op het standpunt dat een medewerker van Trias,
[naam medewerker], hem tijdens telefoongesprekken de toezegging als vermeld onder 1.4 heeft gedaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Bza, zoals deze bepaling ten tijde in geding luidde, omvat begeleiding door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Ingevolge het tweede lid zijn de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
4.2.
Zoals in de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1050) is overwogen, kan seksuele dienstverlening als zodanig niet worden aangemerkt als ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding als bedoeld in de artikelen 6 en 7 (oud) van het Bza. Er is geen aanleiding voor een andersluidend oordeel ten aanzien van de daarvoor in de plaats gekomen functie begeleiding. De door [naam organisatie] verleende zorg kan in dit geval niet anders dan seksuele dienstverlening als zodanig worden beschouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de zorg niet kan worden aangemerkt als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza.
4.3.
Ook het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Een beroep op dat beginsel kan volgens vaste rechtspraak (CRvB 7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat [naam medewerker] hem de gestelde toezegging heeft gedaan. Uit de gedingstukken blijkt dat niet en [naam medewerker] heeft dat als getuige tegenover de rechtbank ontkend.
4.4.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi
JvC