ECLI:NL:CRVB:2013:2360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
12-2785 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen reorganisatieontslag en re-integratietermijn bij gemeente Hengelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een reorganisatieontslag van een ambtenaar bij de gemeente Hengelo. De appellant, die sinds 1978 in dienst was, kreeg te maken met de opheffing van zijn functie per 1 januari 2006. Na een periode van herplaatsing en detachering, werd hem in 2010 het voornemen tot ontslag meegedeeld, wat uiteindelijk resulteerde in een ontslag per 1 november 2012. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Almelo bevestigd, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende inspanningen had verricht om de appellant te herplaatsen en dat er geen passende functie beschikbaar was. De appellant had aangevoerd dat zijn ziekte en de lange duur van de procedure reden waren om de herplaatsingstermijn te verlengen, maar de Raad oordeelde dat de gemeente niet in redelijkheid van haar bevoegdheid tot ontslag had kunnen afzien. De Raad bevestigde dat de appellant geen recht had op een aanvullende vergoeding, aangezien hij recht had op een aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering op basis van de HAR. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 7 november 2013.

Uitspraak

12/2785 AW, 13/5844 AW
Datum uitspraak: 7 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 april 2012, 11/448 en 12/4 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.G. Geerdink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Geerdink. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Dijk en A. Zondag. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het college heeft een nader besluit genomen. Appellant heeft schriftelijk op dit nader besluit gereageerd.
Hierop heeft de Raad het vooronderzoek gesloten en hebben partijen toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1978 in dienst bij de gemeente Hengelo. Door opheffing van de afdeling [naam afdeling 1] is appellants functie bij die afdeling met ingang van 1 januari 2006 vervallen. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het college met toepassing van artikel 28:1:3:6, derde lid, van het Sociaal Statuut gemeente Hengelo 2005 (Sociaal Statuut) aan appellant met ingang van 1 januari 2006 de status van herplaatsingskandidaat verleend voor de duur van twee jaar. Appellant is, onder opschorting van de herplaatsingstermijn, van 18 juli 2006 tot 1 augustus 2008 op tijdelijke basis werkzaam geweest in de functie van [naam functie 1] bij de sector [naam sector] van de gemeente Hengelo en - na een privatisering van het openbaar onderwijs in Hengelo - van 1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009 gedetacheerd geweest bij de Stichting [naam Stichting] als [naam functie 2]. Bij besluit van 24 april 2009 heeft het college appellant meegedeeld dat de detachering met ingang van 1 augustus 2009 wordt beëindigd en dat hem opnieuw voor twee jaar de status van herplaatsingskandidaat wordt verleend.
1.2. In april 2010 is het college een outplacementtraject voor appellant gestart. Hierop is appellant ziek geworden. De ziekte heeft voortgeduurd tot 11 april 2011. Vervolgens heeft appellant tijdelijk werkzaamheden verricht bij de afdeling [naam afdeling 2] tot 1 november 2011.
1.3. Bij brief van 1 september 2010 heeft het college aan appellant het voornemen meegedeeld hem uiterlijk 1 januari 2012 reorganisatieontslag te verlenen. Appellant heeft bij brief van 24 september 2010 een schriftelijke zienswijze over dit voornemen kenbaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 29 september 2010 heeft het college aan appellant, met inachtneming van een re-integratietermijn van vijftien maanden vanaf 1 oktober 2010, uiterlijk op 1 januari 2012 reorganisatieontslag verleend op grond van artikel 8:3 van de Hengelose Arbeidsvoorwaardenregeling (HAR).
1.5. Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
29 september 2010 ongegrond verklaard.
1.6. Bij besluit van 19 juli 2011 (bestreden besluit 1) heeft het college het besluit van 15 maart 2011 ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2010 deels gegrond verklaard, appellant ontslag aangezegd per 1 augustus 2011, bepaald dat dit ontslag uiterlijk
1 november 2012 ingaat en de kosten in bezwaar aan appellant vergoed. Aan de gedeeltelijke gegrondverklaring ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Omdat appellant bij besluit van 24 april 2009 met ingang van 1 augustus 2009 opnieuw een herplaatsingstermijn voor de duur van twee jaar is toegekend, eindigt de herplaatsingstermijn pas op 1 augustus 2011. Met ingang van die datum wordt appellant reorganisatieontslag verleend op grond van artikel 8:3 van de HAR. Met inachtneming van een re-integratietermijn voor appellant van vijftien maanden op grond van artikel 10d:5 van de HAR is de ontslagdatum bepaald op uiterlijk
1 november 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover met het oog op het hoger beroep van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Het college heeft zich gedurende de twee jaar dat appellant herplaatsingskandidaat was en gedurende de vijftien maanden dat hij recht had op een re-integratiefase, in totaal 39 maanden, voldoende ingespannen om voor appellant passend werk te vinden. Het college kon na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie komen dat er geen mogelijkheden tot interne of externe plaatsing zijn. Omdat het werk bij de afdeling [naam afdeling 2] nimmer een structurele baan kon opleveren, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant zich gedurende het laatste jaar van de re-integratiefase beter volledig op het outplacementtraject kon richten. Het college heeft voldoende onderbouwd waarom geen gebruik is gemaakt van de hardheidsclausule van artikel 28:1:5:1 van de HAR. Ziekte schort de herplaatsingstermijn niet op, met leeftijd wordt in het Sociaal Statuut geen rekening gehouden en met het lange dienstverband wordt rekening gehouden bij de eventueel te verlenen (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering.
3.
Bij besluit van 27 september 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college appellant meegedeeld, dat het ontslag met ingang van 1 november 2012 is geëffectueerd, zoals besproken in het afsluitende gesprek op 24 oktober 2012.
4.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit 2 gekeerd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad zal, overeenkomstig de wens van partijen om tot finale geschillenbeslechting te komen en gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestreden besluit 2 in de beoordeling betrekken.
Bestreden besluit 1
5.2.
Met het bestreden besluit 1 heeft het college, met eerbiediging van het in 1.1 genoemde besluit van 24 april 2009, aan appellant ingevolge artikel 8:3 van de HAR met ingang van
1 augustus 2011 reorganisatieontslag verleend met als uiterste feitelijke ontslagdatum
1 november 2012.
5.3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het college hem geen ontslag had mogen aanzeggen per 1 augustus 2011 en de herplaatsingstermijn, zo nodig met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28:1:5:1 van het Sociaal Statuut, opnieuw had moeten verlengen. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat hij gedurende een jaar ziek is geweest waardoor hij geen gebruik heeft kunnen maken van de faciliteiten, dat de procedure al zeer lang duurde en dat het college ook al eerder de herplaatsingstermijn heeft verlengd.
5.4.
Voor de bevoegdheid tot ontslagverlening wegens opheffing van de functie is, gelet op de tekst en de toelichting van artikel 8:3 van de HAR, zoals dit luidt met ingang van 1 juli 2008, slechts van belang dat de functie is opgeheven en duidelijk is dat geen andere passende functie beschikbaar is. Nu aan beide voorwaarden is voldaan, was het college bevoegd ontslag aan te zeggen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Voor een nieuwe verlenging van de herplaatsingstermijn op grond van hoofdstuk 28 van het Sociaal Statuut bestond geen grond, reeds omdat met de ontslagaanzegging per 1 augustus 2011 ingevolge artikel 10d:5, vijfde lid, van de HAR een (nieuwe) re-integratietermijn van vijftien maanden is gaan lopen.
5.5.
Uit 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Bestreden besluit 2
5.6.
Met het bestreden besluit 2 heeft het college het ontslag per 1 november 2012 geëffectueerd.
5.7.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het college het ontslag niet had mogen effectueren en de re-integratietermijn had moeten verlengen. Hiertoe heeft hij wederom gewezen op de lange duur van de procedure en het feit dat het college al eerder de termijn heeft verlengd. Verder heeft hij aangevoerd dat het college zijn tijdelijke werkzaamheden bij [naam afdeling 2] ten onrechte per 1 november 2011 heeft beëindigd, nu hij vanuit die functie gemakkelijker een andere baan had kunnen vinden. Bovendien was het een passende functie die het college hem had kunnen aanbieden. Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat het college hem, gelet op zijn leeftijd, het langdurige dienstverband en zijn geringe kansen op de arbeidsmarkt, een aanvullende vergoeding had moeten toekennen.
5.8.
Het college heeft terecht geen aanleiding gezien de re-integratietermijn als bedoeld in artikel 10d:5, derde lid, van de HAR te verlengen. Het college heeft voldoende inspanningen verricht. De lange duur van de procedure en de eerdere verlenging van de herplaatsingstermijn door het college brengen niet mee dat het college opnieuw tot verlenging diende te beslissen. Voor zover appellant stelt dat hem ten onrechte een passende functie bij [naam afdeling 2] is onthouden, treft die stelling geen doel. Het was immers bekend dat die functie als gevolg van verdergaande digitalisering van de werkzaamheden zou worden opgeheven, wat per 1 augustus 2012 ook is gebeurd. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen de werkzaamheden van appellant bij [naam afdeling 2] al met ingang van 1 november 2011 te beëindigen om ervoor te zorgen dat appellant zich in het laatste jaar van de re-integratieperiode volledig op het outplacementtraject kon richten.
5.9.
Ingevolge de artikelen 10d:10 en 10d:15 van de HAR heeft appellant als gevolg van zijn ontslag wegens reorganisatie recht op onderscheidenlijk een aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering, naast zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Voor een aanvullende vergoeding, zoals appellant wenst, bestaat geen grond.
5.10.
Uit 5.8 en 5.9 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 september 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en E.J.M. Heijs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2013.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) B. Rikhof

HD