In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), verzocht om terug te komen van een eerder besluit van 22 juni 2004, waarin zijn bijstand over een bepaalde periode was herzien en teruggevorderd. De appellant stelde dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude en dat dit een nieuw feit was dat een herziening van het besluit rechtvaardigde. De Raad oordeelde echter dat de aangifte van identiteitsfraude niet als nieuw feit kon worden aangemerkt dat aanleiding gaf tot een ander besluit. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het college verplichtten om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het verzoek van de appellant om terug te komen van het besluit van 22 juni 2004 niet kon worden ingewilligd, omdat er geen nieuwe feiten waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van bezwaar tegen besluiten en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan terugkomen op eerder genomen besluiten.