ECLI:NL:CRVB:2013:2329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na beëindiging van WGA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WGA-uitkering per 9 augustus 2008 had beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.F.J. Witlox, voerde in hoger beroep aan dat hij ten gevolge van zijn lichamelijke klachten, met name knieklachten, niet in staat was om werkzaamheden van productieve aard te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de gronden die appellant aanvoerde in hoger beroep een herhaling waren van hetgeen eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de Raad maakte deze overwegingen tot de zijne.
De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding zou geven tot een ander oordeel. De Centrale Raad van Beroep bevestigde daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, en werd openbaar uitgesproken op 6 november 2013.