ECLI:NL:CRVB:2013:2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-1080 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na beëindiging van WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WGA-uitkering per 9 augustus 2008 had beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.F.J. Witlox, voerde in hoger beroep aan dat hij ten gevolge van zijn lichamelijke klachten, met name knieklachten, niet in staat was om werkzaamheden van productieve aard te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de gronden die appellant aanvoerde in hoger beroep een herhaling waren van hetgeen eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de Raad maakte deze overwegingen tot de zijne.

De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding zou geven tot een ander oordeel. De Centrale Raad van Beroep bevestigde daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, en werd openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

12/1080 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
13 januari 2012, 11/2743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Bij besluit van 5 maart 2011 heeft het Uwv, in overeenstemming met de bevindingen na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, de aan appellant toegekende
WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per
9 augustus 2008 beëindigd omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.3. Bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 5 maart 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 27 juni 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en overwogen dat de beperkingen tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Aan de overgelegde brief van orthopedisch chirurg H.J. Hoekstra van
10 november 2011 heeft de rechtbank niet de betekenis toegekend die appellant daaraan gehecht wilde zien nu met de in deze brief genoemde knieklachten in voldoende mate rekening is gehouden bij de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft voorts geen reden gezien om strijd met het rechtszekerheidsbeginsel aan te nemen bij de besluitvorming door het Uwv.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij van mening is dat hij ook op en na
9 augustus 2008 ten gevolge van zijn lichamelijke klachten niet in staat is werkzaamheden van productieve aard te verrichten. Met name de klachten aan zijn knie staan hieraan in de weg.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep aanvoert vormen een herhaling van hetgeen in beroep naar voren is gebracht. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen zijn voor een andersluidend oordeel.
5.
Uit hetgeen in 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL