ECLI:NL:CRVB:2013:2327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-3799 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, werkzaam als helpende in de gezondheidszorg, was sinds 10 februari 2009 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar per 8 februari 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch oordeel van de verzekeringsartsen heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij na twee jaar ziekte niet direct 20 uur per week kan werken en dat de verzekeringsarts zich op verkeerde feiten heeft gebaseerd. De Raad heeft deze argumenten echter niet gevolgd.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien. De verzekeringsartsen hadden voldoende medische gegevens en eigen onderzoek gebruikt om tot hun conclusie te komen. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren en dat appellante in staat was om 20 uur per week te werken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3799 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 mei 2012, 11/6138 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was werkzaam als helpende in de gezondheidszorg voor 32 uur per week. Zij is op 10 februari 2009 uitgevallen vanwege psychische klachten.
2.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het Uwv appellante per 8 februari 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
3.
Bij besluit van 22 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verkaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen aanleiding is het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen niet juist te achten. Bij hun oordeelsvorming zijn ook medische gegevens afkomstig van het expertiseverslag van HSK betrokken. De psychische beperkingen zijn in ruim voldoende mate en op een zorgvuldige wijze in kaart gebracht. Er is voldoende helder en uitgebreid gemotiveerd waarom er geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn passend. Op enkele punten zijn signaleringen, die aangeven dat er sprake is van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op afdoende wijze gemotiveerd waarom die functies toch passend zijn.
5.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij na twee jaar ziek zijn niet direct 20 uur per week kan werken. Dit moet opgebouwd worden. De verzekeringsarts heeft zich op verkeerde feiten gebaseerd. Hij is uitgegaan van de huidige situatie en heeft geen rekening gehouden met de feiten die toen speelden. Ten slotte is de medische informatie niet volledig opgevraagd.
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak.
6.3.
Het standpunt van appellante dat zij niet direct 20 uur per week kan werken maar dat dit opgebouwd dient te worden, wordt niet gevolgd. Het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen biedt geen aanknopingspunten om een gewenningsperiode in te lassen.
Voorts is het de Raad niet gebleken dat uitgegaan is van verkeerde feiten of onvolledige gegevens. De verzekeringsartsen hebben blijkens hun rapporten geput uit eigen onderzoek, het dagverhaal van appellante, dossieronderzoek en de voorhanden zijnde medische gegevens. Niet gebleken is dat er onvoldoende gegevens aanwezig waren om een medisch oordeel op te baseren. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat appellante meer of anders beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan te nemen dat appellante niet in staat is 20 uur per week te werken.
6.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
7.
Uit 6.2 tot en met 6.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL