ECLI:NL:CRVB:2013:2314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
13-4640 WW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Verzoeker had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. Verzoeker stelde dat hij in een problematische financiële situatie verkeerde en vroeg om een voorschot op zijn WW-uitkering. Tijdens de zitting op 18 oktober 2013 werd duidelijk dat verzoeker geen bewijs had geleverd voor zijn financiële problemen, zoals de omvang van zijn schulden. Hoewel hij aangaf dat hij een huurachterstand had en dat er een dreiging van ontruiming van zijn woning was, kon hij niet aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn situatie zo urgent was dat de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/4640 WW-VV
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2013, 13/3060 en 13/3533 (aangevallen uitspraak). Namens verzoeker is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 12 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van
25 maart 2013 gehandhaafd waarbij verzoeker met ingang van 26 februari 2013 blijvend geheel een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is geweigerd omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daartoe is overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat verzoeker, die door zijn werkgever op staande voet was ontslagen, verwijtbaar werkloos is geworden, zodat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. Bij ongegrondverklaring van het beroep is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
3.
In hoger beroep heeft verzoeker zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker verzocht om een voorschot op de WW-uitkering met ingang van 27 februari 2013 ter hoogte van € 1.000,- netto per maand, totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan of een nieuwe beslissing is genomen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 25 maart 2013.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat hij in een problematische financiële situatie verkeert omdat hij veel schulden heeft, waaronder een grote huurachterstand. In april 2013 is een verstekvonnis gewezen waarbij is bepaald dat de woning van verzoeker binnen twee weken kan worden ontruimd. Tot nu toe is de verhuurder niet tot ontruiming overgegaan. Verzoeker heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis en hoopt met een toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te voorkomen dat de verhuurder alsnog tot ontruiming besluit.
4.3.
Verzoeker heeft geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een problematische financiële situatie. Hij heeft geen inzage gegeven in de omvang van de gestelde schulden. Andere schulden dan de huurschuld heeft hij niet naar voren gebracht. Uit het feit dat in april 2013 kennelijk sprake was van een huurschuld met een omvang die een vordering van de verhuurder tot ontruiming van de woning van verzoeker rechtvaardigde in samenhang met het feit dat verzoeker, zoals ter zitting is verklaard, thans onder budgetbeheer staat, volgt nog niet de gestelde financiële problematiek.
4.4.
Ter zitting is verklaard dat verzoeker sinds kort weer een baan heeft. Hij woont weer samen met zijn partner, die ook inkomen heeft. Hij heeft van zijn werkgever schadevergoeding gevorderd en een akkoord bereikt. De werkgever heeft hem een bedrag aan schadevergoeding betaald. Verzoeker heeft lange tijd geen inkomsten gehad, maar hij heeft om hem moverende, maar niet nader toegelichte, redenen afzien van het aanvragen van een bijstandsuitkering.
4.5.
Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend financieel belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Niet is gebleken van een ander, voor verzoeker zo zwaarwegend belang, dat de behandeling van de hoofdzaak niet door hem zou kunnen worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekend) K.E. Haan

NW