Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- door de Minister wordt vergoed.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een vordering wegens meerinkomen over het jaar 2009, ingediend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een appellant die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De appellant had gedurende de periode van september 2007 tot en met juli 2010 een prestatiebeurs ontvangen, welke op 9 januari 2011 door de Minister was omgezet in een gift. Echter, op 21 januari 2012 werd aan de appellant een vordering van € 1.012,51 opgelegd wegens meerinkomen over 2009. De Minister verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze vordering ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.
De appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij zijn vader als vertegenwoordiger optrad. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond van de appellant over onvolledige en tegenstrijdige informatie van de Minister niet had besproken. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de vordering op grond van artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000 compensatoir van aard is. De Raad benadrukte dat de vordering proportioneel is en dat de Minister voldoende onderbouwing had gegeven voor de berekening van het meerinkomen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de vordering te herzien en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, met een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht door de Minister.