ECLI:NL:CRVB:2013:2306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
13-1357 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ANW-uitkering op basis van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen aan betrokkene, die in Turkije woont. De betrokkene had een aanvraag ingediend na het overlijden van haar echtgenoot in 2011. De Svb weigerde de aanvraag omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de echtgenoot wel ingezetene was, maar de Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad overwoog dat de intentie van de echtgenoot om zich in Nederland te vestigen op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat er een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond. De Raad concludeerde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die de claim van de betrokkene ondersteunden. De echtgenoot had in het verleden in Nederland gewoond, maar had na zijn vertrek naar Turkije geen zelfstandige woonruimte meer in Nederland en had ook geen objectieve gegevens die erop wezen dat hij daadwerkelijk de intentie had om zich permanent in Nederland te vestigen. De Raad oordeelde dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden geen ingezetene was en dus niet verzekerd voor de ANW. Hierdoor kon betrokkene niet als nabestaande worden aangemerkt en had zij geen recht op de ANW-uitkering.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Svb werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/1357 ANW
Datum uitspraak: 1 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 maart 2013, 13/1 + 13/8 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[Betrokkene] te[woonplaats], Turkije (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2013. Namens betrokkene zijn verschenen mr. Van den Berg en B.[K.]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.
Betrokkene heeft een aanvraag om een uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot,
[naam echtgenoot], [in] 2011. Bij besluiten van 3 april 2012 en 2 juli 2012, gehandhaafd bij beslissing van 10 december 2012 (bestreden besluit), heeft de Svb geweigerd betrokkene een ANW-uitkering toe te kennen, omdat [naam echtgenoot] op 14 september 2011 niet verzekerd was voor de ANW. Overwogen is dat [naam echtgenoot] op de dag van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland was, en ook anderszins is niet gebleken dat hij toen verzekerd was voor de ANW.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat de Svb aan betrokkene voorschotten verstrekt met ingang van 2 januari 2013 totdat er opnieuw op het bezwaar is beslist. De rechtbank is van oordeel dat de echtgenoot van betrokkene op
14 september 2011 ingezetene van Nederland was en op die grond verzekerd was voor de ANW. Gelet op alle feiten en omstandigheden is aannemelijk geacht dat de echtgenoot op
26 juni 2010 de wil had om (weer) in Nederland te wonen.
3.1.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de echtgenoot van betrokkene op 14 september 2011 in Nederland woonde. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de Svb een rapport van het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara van 11 februari 2013 ingebracht. Uit dat rapport blijkt volgens de Svb dat de echtgenoot van betrokkene in juni 2010 naar Nederland is gekomen voor het ondergaan van een medische behandeling en op 22 september 2010 is teruggekeerd naar Turkije. Gezien deze intentie, de korte verblijfsduur in Nederland alsmede de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden stelt de Svb zich op het standpunt dat de echtgenoot van betrokkene op de dag van zijn overlijden niet in Nederland woonde.
3.2.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat haar echtgenoot wel in Nederland woonde. Hij is medio 2006 na een jarenlang verblijf in Nederland tijdelijk naar Turkije vertrokken om daar voor zijn zieke moeder te zorgen, is daar vervolgens getrouwd met betrokkene en zij hebben samen een kind gekregen. In juni 2010 is de echtgenoot teruggekeerd naar Nederland met de bedoeling zich daar definitief samen met zijn gezin te vestigen. Zeer kort daarna is hij echter opgenomen in het ziekenhuis en is bekend geworden dat hij een kwaadaardige hersentumor had. Na een medische behandeling is de echtgenoot medio oktober 2010 op bezoek gegaan bij zijn gezin in Turkije, waarna hij een auto-ongeluk kreeg en wederom in het ziekenhuis belandde. Eind februari 2011 is hij naar Nederland gekomen. Toen bleek dat zijn hersentumor weer aan het groeien was, besloot de echtgenoot in juli 2011 terug te keren naar Turkije om daar zijn laatste tijd door te brengen. Betrokkene weerspreekt de inhoud van het rapport van de sociaal attaché van 11 februari 2013. Zij heeft nimmer verklaard dat haar echtgenoot al vóór juni 2010 onder medische behandeling stond in Turkije en evenmin dat hij al aan het einde van de zomer van 2010 definitief is teruggekeerd naar Turkije. Haar echtgenoot was vanaf 26 juni 2010 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), woonde in een huurwoning, had een huisarts, was verzekerd tegen ziektekosten en had een Nederlandse bankrekening. Deze omstandigheden duiden erop dat hij zich in Nederland wilde vestigen en dat hij op de dag van zijn overlijden ingezetene van Nederland was.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de echtgenoot van betrokkene op de dag van zijn overlijden ingezetene van Nederland was en op die grond verzekerd was voor de ANW.
4.3.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 6 van de ANW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 7, eerste lid, van de ANW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.4.
In de arresten van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.5.
In een aantal uitspraken van de Raad van 4 mei 2012 (zie onder meer LJN BW5741 en LJN BW6264) is geoordeeld dat het de exclusieve taak van de rechter is om in procedures als de onderhavige het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt, met dien verstande dat wel steeds beoordeeld moet worden of de Svb zijn beleidsregels ter zake, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast.
4.6.
Ten aanzien van deze beoordeling moet voorop worden gesteld dat de echtgenoot van betrokkene, van Turkse nationaliteit, na zijn vestiging in Nederland in de jaren 70 tot medio 2006 hier te lande heeft gewoond. Hij is in die periode gehuwd, zijn kinderen zijn hier geboren, is gescheiden van zijn toenmalige echtgenote, heeft in Nederland gewerkt en heeft een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen. Nadat de echtgenoot van betrokkene medio 2006 naar Turkije vertrokken was, heeft hij zich uitgeschreven uit de GBA en beschikte hij niet meer over zelfstandige woonruimte. Tevens heeft hij in Turkije een nieuw gezin gesticht. Dit leidt ertoe dat de voorheen bestaande banden van persoonlijke aard tussen de echtgenoot van betrokkene en Nederland op enig moment na medio 2006 verbroken waren.
4.7.
Voorts wordt vastgesteld dat de echtgenoot van betrokkene te kennen heeft gegeven dat hij ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland op 26 juni 2010 de intentie had om zich definitief weer in Nederland te vestigen, maar deze intentie wordt niet door andere objectieve en relevante factoren ondersteund en is bovendien niet gerealiseerd. De intentie om zich hier te lande te vestigen is op zichzelf onvoldoende om een duurzame band van persoonlijke aard tussen de echtgenoot van betrokkene en Nederland aan te nemen. Er dienen feiten en omstandigheden te zijn die erop wijzen dat deze intentie daadwerkelijk wordt verwezenlijkt. Hiervan is naar het oordeel van de Raad niet gebleken. In dit verband is van belang dat de echtgenoot van betrokkene niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Hij woonde direct na binnenkomst in bij familie en met ingang van oktober 2010 is hij weliswaar verhuisd naar een andere woning, maar hiervan is gebleken dat de huurovereenkomst op naam van zijn zoon stond. Voorts wordt vastgesteld dat, ervan uitgaande dat de echtgenoot van betrokkene van
26 juni 2010 tot medio oktober 2010 en van eind februari 2011 tot juli 2011 in Nederland verbleef, sprake is van een feitelijke verblijfsduur van in totaal negen maanden hier te lande. Gezien de lange afwezigheid uit Nederland vóór 26 juni 2010, de omstandigheid dat zijn echtgenote en kind in Turkije zijn achtergebleven en niet is gebleken van objectieve gegevens waaruit blijkt dat ook zij naar Nederland zouden komen, kan - mede gezien dit relatief korte verblijf in Nederland - niet worden geconcludeerd dat reeds bij binnenkomst in Nederland dan wel op een later moment sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de echtgenoot van betrokkene en Nederland. De oorzaak van deze korte verblijfsduur is in dit verband niet van belang. De onder 3.2 beschreven omstandigheden wegen niet op tegen het ontbreken van zelfstandige woonruimte en de korte verblijfsduur in Nederland.
4.8.
Nu de echtgenoot van betrokkene op de dag van zijn overlijden geen ingezetene was van Nederland, was hij toen op deze grond niet verzekerd voor de ANW. Evenmin is gebleken dat de echtgenoot van betrokkene op een andere grond verzekerd was voor de ANW. Hieruit volgt dat betrokkene niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW en dat zij derhalve geen recht heeft op een ANW-uitkering.
4.9.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

NW