ECLI:NL:CRVB:2013:2288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
13-436 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van uitwonendenbeurs en terugvordering door Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de omzetting van de uitwonendenbeurs van appellant door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de periode van augustus tot en met oktober 2011. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Minister zijn besluit terecht had gehandhaafd, omdat appellant niet tijdig had gereageerd op de waarschuwingen die hem waren gestuurd op 10 september en 8 november 2011. Appellant had zijn woonadres niet correct doorgegeven, wat leidde tot de omzetting van zijn beurs naar de norm voor thuiswonende studenten.

De Minister had appellant in september 2011 en november 2011 herhaaldelijk gewezen op de noodzaak om zijn adreswijziging door te geven aan de gemeente. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant niet adequaat gereageerd, wat resulteerde in een terugvordering van € 511,86. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de afwijking in zijn adres al sinds november 2010 bestond en dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de gevolgen van zijn adreswijziging. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Minister zijn besluit tot omzetting van de beurs terecht heeft gehandhaafd, aangezien appellant niet tijdig heeft gereageerd op de waarschuwingen.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor studenten om tijdig en correct hun adresgegevens door te geven om problemen met studiefinanciering te voorkomen.

Uitspraak

13/436 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 december 2012, 12/468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Appellant is verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij brieven van 10 september 2011 heeft de Minister aan appellant meegedeeld dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat hij aan hem heeft opgegeven ([adres 1.][woonplaats]) afwijkt van het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is ingeschreven namelijk op het adres [adres 2],
[plaatsnaam]. In de brieven is vermeld dat indien appellant zijn (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, dit binnen vier weken alsnog moet gebeuren. Verder is te kennen gegeven dat indien het woonadres dat aan de Minister is doorgegeven niet (meer) juist is, appellant het juiste adres alsnog binnen vier weken moet doorgeven. Appellant is in die brief gewaarschuwd dat de zijn toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende vanaf augustus 2011 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende, indien hij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt.
1.2. Naar aanleiding van de in 1.1 bedoelde waarschuwingsbrieven heeft appellant bij brief van 25 september 2011 aan de Minister gemeld dat het adres [adres 1.] te [woonplaats] zijn woonadres is en het adres[adres 2]te [plaatsnaam] zijn correspondentieadres.
1.3. In reactie op de in 1.2 bedoelde brief heeft de Minister appellant er bij brief van
8 november 2011 op gewezen dat hij zijn nieuwe woonadres zo snel mogelijk bij de gemeente moet laten registreren.
1.4. De Minister heeft bij besluit van 12 november 2011 de aan appellant toegekende uitwonendenbeurs met ingang van augustus 2011 omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daartoe is overwogen dat appellant heeft nagelaten de afwijking tussen het aan de Minister opgegeven woonadres en het adres waarop hij in de GBA ingeschreven staat, ongedaan te maken. Van appellant is daarbij een bedrag van € 511,86 teruggevorderd.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 12 november 2011 bezwaar gemaakt. Hij heeft, onder verwijzing naar een hem op 10 juni 2011 toegezonden besluit op bezwaar, aangevoerd dat hij na een eerder gevoerde bezwaarprocedure door de Minister als uitwonende studerende is beschouwd. In zijn woonsituatie is sindsdien niets veranderd.
1.6. De Minister heeft het bezwaar bij besluit van 3 februari 2012 (bestreden besluit) onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ongegrond verklaard. Hij heeft er daarbij op gewezen dat appellant ten onrechte niet tijdig heeft gereageerd op de brief waarin hem gelegenheid is geboden de geconstateerde afwijking in de adresgegevens ongedaan te maken.
2.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich - ook - in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de afwijking in de adressen al sinds november 2010 bestaat en dat de constatering van de rechtbank dat de afwijking in augustus 2011 is ontstaan niet juist is. Voorts heeft hij gesteld dat hij de Minister in september 2011 - opnieuw - op de hoogte heeft gebracht van zijn uitwonendheid en dat hij voldoet aan de voorwaarden om studiefinanciering te ontvangen voor een uitwonende studerende. Hij heeft voorts gesteld dat hij veel tegenstrijdige informatie heeft ontvangen die verklaart waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gehandeld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op juiste gronden heeft de rechtbank vastgesteld dat het besluit van 12 november 2011 betrekking heeft op een terugvordering van € 511,86, zijnde het verschil tussen de uitwonenden- en thuiswonendenfinanciering over de periode augustus tot en met oktober 2011. Dat een andere schuld die ook in 2011 is ontstaan na de uitwonendencontrole (in juni 2011) niet op het besluit is vermeld doet aan de juistheid van het besluit niets af, nu het besluit betrekking heeft op de GBA-controle over de periode vanaf augustus 2011 en de daarbij behorende schuld correct is vastgesteld. Van tegenstrijdigheden in het besluit is geen sprake.
4.1.2. De GBA-controle waarover het in deze procedure gaat heeft, zoals hiervoor al is vermeld, betrekking op de periode vanaf augustus 2011, zodat - ongeacht de woonsituatie in de daaraan voorafgaande maanden - niet relevant is dat de woonsituatie van appellant al vanaf november 2010 afweek van de registratie in de GBA. Ook met betrekking hiertoe kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij tegenstrijdig is geïnformeerd. De brieven van 10 september 2011 en 8 november 2011 laten aan duidelijkheid wat de Minister heeft geconstateerd en wat appellant in verband daarmee te doen stond niets te wensen over.
4.1.3. De bewijsstukken die appellant met betrekking tot zijn uitwonendheid bij herhaling heeft ingezonden zijn voor de GBA-controle niet relevant. Het gaat er bij deze controle slechts om of het bij de Minister geregistreerde adres overeenkomt met het adres dat in de GBA is geregistreerd.
4.2.
De rechtbank heeft de door appellant aangevoerde beroepsgronden afdoende besproken en geoordeeld waarom deze niet konden slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Minister zijn besluit tot omzetting van de uitwonendenbeurs van appellant over de periode augustus tot en met oktober 2011 terecht heeft gehandhaafd. Onbetwist is immers dat appellant niet adequaat, dat wil zeggen tijdig, heeft gereageerd op de waarschuwingen van
10 september 2011 en 8 november 2011.
4.3.
Hetgeen is overwogen in 4.1.1 tot en met 4.2 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Z. Karekezi

CVG