Uitspraak
7 september 2010, 09/467, in het geding tussen betrokkene en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb).
25 juli 2013 heeft betrokkene daarop gereageerd.
OVERWEGINGEN
25 juli 2013.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft betrokkene hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 september 2010, waarin de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) betrokken was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2013 in een eerdere uitspraak bepaald dat het onderzoek heropend moest worden om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Staat der Nederlanden is als partij in deze procedure aangemerkt.
Tijdens de procedure heeft de Staat erkend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden en dat betrokkene recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee maanden. Betrokkene heeft zich kunnen vinden in deze berekening, zoals blijkt uit zijn brief van 25 juli 2013.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak, waaronder de ingewikkeldheid van de procedure, de behandeling door het bestuursorgaan en de rechter, en het procesgedrag van betrokkene. De Raad concludeert dat de behandeling van de zaak vier jaren en ruim twee maanden heeft geduurd, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan het door de Staat voorgestelde bedrag. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013, waarbij de Staat is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan betrokkene.