ECLI:NL:CRVB:2013:2286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de éénoudertoeslag en de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de éénoudertoeslag over 2011 had herzien. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Minister het beleid correct had toegepast volgens artikel 7.1, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.
De Centrale Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de Minister terecht de herziening had doorgevoerd. De Raad benadrukte dat de situatie van appellante, die samenwoonde met haar zusje, niet als bijzonder genoeg werd beschouwd om van het beleid af te wijken. Daarnaast werd de toepassing van artikel 6.1, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 (Rsf 2000) door de rechtbank als juist beoordeeld. De Raad concludeerde dat de schuld inmiddels was afgelost en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de Minister om consistent beleid te voeren bij de herziening van studiefinanciering en benadrukt de grenzen van bijzondere situaties die een afwijking van dat beleid kunnen rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.