ECLI:NL:CRVB:2013:2285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Overschrijding bijverdiengrens en de toepassing van de middelingsregeling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin een vordering wegens teveel bijverdiensten in het jaar 2008 was vastgesteld. De Minister had vastgesteld dat de bijverdiengrens van € 12.916,17 was overschreden, wat resulteerde in een vordering van € 2.039,64. De appellant betwistte deze vordering en stelde dat een ontvangen lijfrente-uitkering van € 3.621,- ten onrechte was meegerekend bij zijn verzamelinkomen.
De Raad oordeelde dat de Minister terecht het verzamelinkomen van de appellant had vastgesteld op € 15.122,-, zoals vastgesteld door de Belastingdienst. De Raad benadrukte dat de middelingsregeling enkel van toepassing is voor belastingheffing over de jaren 2006 tot en met 2008 en niet leidt tot een herziening van het verzamelinkomen voor 2008. De Raad concludeerde dat de stelling van de appellant dat het bedrag van € 3.621,- ten onrechte tot zijn verzamelinkomen werd gerekend, niet standhield. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van de vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst en de strikte toepassing van de wetgeving omtrent toetsingsinkomen en bijverdiengrenzen in het kader van de Wet studiefinanciering 2000. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop bijverdiensten en verzamelinkomen worden beoordeeld in het bestuursrecht, vooral in relatie tot studiefinanciering en belastingheffing.