ECLI:NL:CRVB:2013:2284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
12-2506 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering ongewijzigd vast te stellen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had gesteld dat de gezondheidstoestand van de appellant niet was verslechterd.

De Raad heeft de feiten van de eerdere uitspraak overgenomen en geconcludeerd dat de appellant niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die de claims van verslechtering ondersteunen. De rapporten van de psychiater en andere medische professionals gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een toename van beperkingen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep herhaald, maar deze werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met Z. Karekezi als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.

Uitspraak

12/2506 WAO
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
21 maart 2012, 11/8015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012. Appellant is verschenen en bijgestaan door mr. De Water.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek is hervat op 18 september 2013. Appellant is verschenen en bijgestaan door
mr. De Water. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1.
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), per 25 september 2010 ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.2.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 september 2011 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
6 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Met betrekking tot de beroepsgrond dat de klachten aan handen en voeten onvoldoende zijn onderzocht, heeft de rechtbank hetgeen hierover door het Uwv in het verweerschrift van 10 november 2011 is opgemerkt, onderschreven. Lopende het beroep heeft appellant ook geen medische informatie in het geding gebracht die kan leiden tot een ander oordeel.
3.2.
Met betrekking tot de psychische klachten heeft de rechtbank verwezen naar het in rechte vaststaande besluit van 9 september 2010 waarin de melding van appellant van per
25 september 2009 toegenomen psychische klachten, niet heeft geleid tot (meer) beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Niet is gebleken van medisch geobjectiveerde klachten nadien ten aanzien van de in geschil zijnde melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per 23 september 2010. Naast het feit dat de rapporten van psychiater R.W. Jesserun niet zien op de datum in geding, is ook anderszins niet gebleken dat sprake is geweest van een moment waaruit een duidelijke verslechtering van de gezondheidssituatie van appellant kan worden afgeleid. De melding van appellant bij Endegeest (Rivierduinen) is niet onderbouwd en tevens is niet gebleken van een opname. Ook uit de informatie van de huisarts is geen structurele verslechtering van de gezondheidssituatie van appellant af te leiden.
4.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een toename van zijn beperkingen per 23 september 2010 vanwege darmproblemen en psychische klachten. Hij verwijst naar het rapport van Jesserun van 19 oktober 2011. Ten aanzien van de klachten aan de gewrichten van handen en voeten heeft de rechtbank ten onrechte verwezen naar het verweerschrift van het Uwv van
10 november 2011. Na de zitting van de Raad van 28 september 2012 heeft appellant een rapport van arts maatschappij & gezondheid P.H.C. de Vries en arts
T.M. van der Heiden-Katz van GGD Hollands Midden van 23 april 2012 ingediend.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellant is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld medische gegevens in te dienen die betrekking hebben op de datum in geding en een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te laten verrichten. Het door appellant ingediende rapport ziet niet op de datum in geding. De gevraagde informatie over psychiatrische behandeling in 2010 is niet ingebracht. Verwezen wordt naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 21 november 2012. Ook ten aanzien van de voet- en handklachten en de darmklachten heeft appellant zijn standpunt in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zijn gezondheidstoestand in de periode van september 2009 tot september 2010 is verslechterd. De in deze procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Z. Karekezi

CVG