ECLI:NL:CRVB:2013:2284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering ongewijzigd vast te stellen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had gesteld dat de gezondheidstoestand van de appellant niet was verslechterd.
De Raad heeft de feiten van de eerdere uitspraak overgenomen en geconcludeerd dat de appellant niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die de claims van verslechtering ondersteunen. De rapporten van de psychiater en andere medische professionals gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een toename van beperkingen.
De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep herhaald, maar deze werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met Z. Karekezi als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.