ECLI:NL:CRVB:2013:2272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
12-1632 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit over vervangende operationele toelage voor politieambtenaar na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieambtenaar, appellante, tegen een besluit van de korpschef van de politieregio Haaglanden. Appellante, werkzaam als aspirant bij de politie, had een ongeval gehad op 4 oktober 2010, waardoor zij tijdelijk arbeidsongeschikt was. De korpschef had de vervangende operationele toelage voor appellante vastgesteld op basis van een berekeningswijze die niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving. Appellante stelde dat de korpschef bij de vaststelling geen theoretische opleidingsdelen had mogen betrekken en dat de hoogte van de vervangende operationele toelage berekend moest worden over het werkelijk ontvangen bedrag gedurende de relevante perioden.

De Raad oordeelde dat de korpschef in strijd had gehandeld met de artikelen 14 en 50 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De Raad stelde vast dat de operationele toelage alleen van toepassing is tijdens de praktische opleidingsdelen en dat de berekening van de vervangende operationele toelage dient te geschieden op basis van de daadwerkelijk genoten toelage in de drie perioden van vier weken voorafgaand aan de ziekte. De Raad vernietigde het besluit van de korpschef en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en verplichtte de korpschef om een nieuwe berekening te maken van de aan appellante te verstrekken vervangende operationele toelage.

Daarnaast werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.888,- bedroegen, en diende het griffierecht van € 384,- aan appellante vergoed te worden. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent de bezoldiging van politieambtenaren, vooral in situaties van ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

12/1632 AW
Datum uitspraak: 31 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
1 februari 2012, 11/5757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, thans: de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2013. Namens appellante is verschenen mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat en mr. drs. L. van der Toorn.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Utrecht, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
2.1.
Appellante is sinds januari 2008 werkzaam bij de politie als aspirant van politie. Haar werktijd is ingedeeld in theoretische en praktische opleidingsdelen (“kwartielen”). Op
4 oktober 2010 heeft zij tijdens een oefening haar pink gebroken. Als gevolg daarvan was zij een aantal weken deels arbeidsongeschikt, waardoor zij geen onregelmatige diensten heeft kunnen verrichten.
2.2.
Uit de salarisspecificatie over de maand december 2010, blijkt dat de hoogte van de vervangende operationele toelage wegens de ziekte van appellante is vastgesteld op
€ 18,19. Bij besluit van 1 juni 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen deze salarisspecificatie ongegrond verklaard. De korpschef heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vervangende operationele toelage correct is berekend. Bij ziekte wordt bezien hoeveel uren onregelmatige diensten zijn verricht in de drie perioden van vier weken onmiddellijk voorafgaande aan de periode waarin de ziekte is aangevangen en hiervan wordt een gemiddelde over het totale aantal gewerkte uren berekend. Vervolgens wordt tijdens ziekte per ingeroosterd uur een vervangende operationele toelage betaald. Dit betekent dat de hoogte van de toelage bij ziekte geen vast bedrag is, maar per maand kan verschillen afhankelijk van het aantal uren dat de zieke medewerker in een periode staat ingeroosterd.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank achtte de door de korpschef gevolgde berekeningswijze juist. Zij heeft daaraan nog toegevoegd dat appellante strikt genomen geen aanspraak op de vervangende toelage kon maken, nu het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens een theoretisch opleidingskwartiel.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 14, vierde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) is bepaald dat de operationele toelage in gevallen van zwangerschap en ziekte van de ambtenaar gesteld wordt op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de ziekte is aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van dit artikel heeft genoten. In de tekst van artikel 50 Bbp en de toelichting hierop (Nota van toelichting, Stb. 2001, 660, p.15) is vastgelegd dat artikel 14 alleen van toepassing is gedurende het praktische opleidingdeel. Deze tekst en toelichting zijn - blijkens de uiteenzettingen van de korpschef - gestoeld op de praktijk dat tijdens de theoretische opleidingsdelen geen onregelmatige diensten worden verricht.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat een ambtenaar aanspraak heeft op een vervangende operationele toelage over de periode(n) van ziekte gedurende het praktische opleidingdeel. Daarbij komt geen betekenis toe aan het moment waarop de ambtenaar ziek is geworden.
4.3.
Uit 4.1 volgt tevens dat de vaststelling van de vervangende operationele toelage dient plaats te vinden op basis van de drie perioden van vier weken binnen de praktische opleidingsdelen die onmiddellijk zijn voorafgegaan aan de periode van vier weken waarin de ziekte is aangevangen. Appellante heeft dan ook terecht aangevoerd dat de korpschef bij de vaststelling geen theoretische opleidingsdelen had mogen betrekken.
4.4.
Appellante heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de hoogte van de vervangende operationele toelage dient te worden berekend over het werkelijk ontvangen bedrag gedurende de genoemde perioden. Dit artikel biedt geen grondslag voor de berekeningswijze van de korpschef waarbij het bedrag wordt bepaald op basis van de fictieve inroostering in de toekomst, aangezien vaststelling volgens de tekst van de bepaling dient plaats te vinden op grond van de al genoten toelage.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 14 en 50 van het Bbp. Om die reden komt het voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.6.
De korpschef zal, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, een nieuwe berekening moeten maken van het aan appellante te verstrekken bedrag aan vervangende operationele toelage op grond van artikel 14, vierde lid, van het Bbp, over de periode van ziekte, veroorzaakt door het ongeval op 4 oktober 2010. De Raad heeft onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De Raad ziet in dit geval, nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking die naar verwachting geen nieuwe discussie zal opleveren, af van toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus om te komen tot finale geschillenbeslechting.
5.
De Raad ziet aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep, derhalve in totaal € 1.888,-, voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2011;
- bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.888,- ;
- bepaalt dat de korpschef aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 384,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en J.N.A. Bootsma en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof

HD