ECLI:NL:CRVB:2013:2258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
11-5103 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming op grond van de TOG wegens onvoldoende zorgscore voor gehandicapt kind

In deze zaak heeft appellante, de moeder van een gehandicapt kind, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om geen tegemoetkoming te verlenen op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG). De Svb had vastgesteld dat de zorgscore van haar zoon, geboren in 1994 en lijdend aan ADHD en een nieraandoening, niet voldeed aan het vereiste minimum van zes punten. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de scores voor de subcategorieën 'gedrag' en 'begeleiding buitenshuis' te laag waren vastgesteld, maar heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die deze claim konden onderbouwen. De Raad heeft bevestigd dat de Svb de scores correct had vastgesteld en dat de appellante niet in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming, omdat haar zoon niet aanzienlijk meer afhankelijk was van zorg dan een gezond kind van zijn leeftijd.

De Raad heeft de relevante bepalingen van de TOG besproken, die bepalen dat een kind als ernstig beperkt wordt aangemerkt als het aanzienlijk meer afhankelijk is van zorg dan een gezond kind. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de zorgscore van de zoon van appellante niet voldoende was voor een tegemoetkoming. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5103 TOG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 juli 2011, 10/3144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vreeswijk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 11 december 2009 een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG) aangevraagd ten behoeve van haar zoon [naam zoon], geboren [in]
1994, omdat hij meer verzorging nodig heeft in verband met ADHD en een aandoening aan zijn nieren.
1.2.
In het kader van het onderzoek naar het recht op de tegemoetkoming heeft verzekeringsarts J.A.C.M. Rijntjens van ClientFirst Intermediairs te Zeist (ClientFirst) op
15 januari 2010 aan de Svb een medisch advies uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat de beperkingen van [naam zoon] niet tot gevolg hebben dat hij aanzienlijk afhankelijker is van geregelde verzorging of oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. De Svb wordt geadviseerd om [naam zoon] op de peildatum 1 oktober 2008 niet gehandicapt te achten in de zin van de TOG.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft de Svb appellante meegedeeld dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2008 geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG, omdat [naam zoon] niet aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van zijn leeftijd. Het aantal punten dat ClientFirst voor hem heeft bepaald, ligt onder het vereiste minimumaantal van zes.
1.4.
Bij besluit van 27 mei 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 januari 2010 ongegrond verklaard en de aanvraag met ingang van
1 juli 2009 afgewezen. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam zoon] niet voldoet aan de minimale zorgscore van 6 punten voor de leeftijdcategorie 12 tot en met 17 jaar. Daarbij is verwezen naar het rapport van bezwaararts G. Durlinger, van 3 mei 2010, waarin wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om terug te komen van het advies van verzekeringsarts Rijntjens van 15 januari 2010.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat de Svb de zorgscore van [naam zoon] onvoldoende hoog heeft vastgesteld voor ‘gedrag’, ‘alleen thuis zijn’, ‘eten en drinken’ en ‘zindelijkheid’, zodat appellante terecht niet in aanmerking is gebracht voor een tegemoetkoming op grond van de TOG.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat ten onrechte door de rechtbank is geoordeeld dat de totale zorgscore van 5 punten zorgvuldig is vastgesteld. Per onderdeel heeft appellante te kennen gegeven dat de toegekende score te laag is, zij meent dat er ten minste 9 punten hadden moeten worden toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De TOG heeft tot doel ouders/verzorgers die een zeer ernstig gehandicapt kind thuis verzorgen, terwijl dit kind gelet op de aard en mate van zijn handicap in een intramurale AWBZ-instelling geplaatst zou kunnen worden, financieel tegemoet te komen.
4.2.1.
In artikel 2 van de TOG is bepaald dat als kind wordt aangemerkt een persoon tussen de 3 en 18 jaar, die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
4.2.2.
In artikel 3 van de TOG is kort gezegd bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling.
4.2.3.
In artikel 4, eerste lid, van de TOG is bepaald dat de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort, over dat kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.2.4.
Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing en verzorging als bedoeld in artikel 3, onder a, van de TOG wordt door de Svb, overeenkomstig daartoe opgestelde beleidsregels, Stcrt. 2009, 10320 (Beleidsregels SVB 2009), vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de onmogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
4.3.
De Svb hanteerde tot 1 juli 2009 bij de beoordeling een interne uitvoeringsrichtlijn, het zogenoemde Beoordelingsinstrument TOG. Het Beoordelingsinstrument zoekt aansluiting bij de toelichting van de TOG en de door de Svb opgestelde beleidsregels. In de beoordelingsinstrumenten wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema’s, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, nul, één of twee punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteerde de Svb voor zover hier van belang in het Beoordelingsinstrument een minimale score van zes punten voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is niet gebleken dat het Beoordelingsinstrument als zodanig in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. Het Beoordelingsinstrument kan dan ook in beginsel als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG worden genomen.
4.5.
Voor wat betreft de toepassing van het Beoordelingsinstrument in de onderhavige situatie onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de toepassing van het Beoordelingsinstrument bij [naam zoon] tot een te lage score leidt om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen en de overwegingen op grond waarvan de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.6.
Appellante heeft zich in hoger beroep met name gericht tegen de vaststelling van de scores op de subcategorieën “gedrag” en “begeleiding buitenshuis”, voor welke categorieën 1 punt werd toegekend. De Raad merkt op dat appellante ten aanzien van de vastgestelde scores (ook) in hoger beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat de vastgestelde scores voor de genoemde categorieën alsmede de overige subcategorieën te laag zijn vastgesteld.
4.7.
Uit hetgeen is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli

TM