ECLI:NL:CRVB:2013:2253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
12-3448 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zutphen. De appellante, die bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder had aangevraagd, werd geconfronteerd met een afwijzing van haar aanvraag door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat appellante samenwoonde met L. [B.], wat zou betekenen dat zij geen recht had op de gevraagde bijstand.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante en [B.] in de relevante periode, van 16 november 2009 tot en met 4 maart 2010, feitelijk samenwoonden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Tijdens een huisbezoek op 18 februari 2010 werd [B.] in de woonwagen van appellante aangetroffen. De Raad heeft ook rekening gehouden met verklaringen van appellante en getuigen, alsook met de omstandigheden rondom de woon- en leefsituatie van [B.].

De Raad concludeerde dat de omstandigheden voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante en [B.] een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de beslissing dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd en dat de afwijzing van haar aanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

12/3448 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 mei 2012, 11/98 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.W.A. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaand door mr. Offermans. Tevens is verschenen en gehoord de door appellante meegebrachte getuige, haar moeder M.G. [S.] ([S.]) te [S.]. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Brands.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 24 mei 1998 heeft appellante een dochter gekregen die door L. [B.] ([B.]) is erkend. Op 16 november 2009 heeft appellante, die in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op het adres[adres 1] te [woonplaats], zich gemeld om op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder aan te vragen. Op 9 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur een anonieme tip ontvangen dat appellante samenwoont met [B.], die ten tijde in geding stond ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Het dagelijks bestuur heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Op 18 februari 2010 is een huisbezoek afgelegd op het adres van appellante waarbij [B.] in haar woonwagen is aangetroffen.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2010 is de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Vervolgens heeft de sociale recherche op verzoek van het dagelijks bestuur een nader onderzoek ingesteld. Hierbij zijn onder meer huisbezoeken afgelegd, is appellante gehoord en zijn bij verschillende instanties gegevens opgevraagd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 november 2010.
1.4. Bij besluit van 7 december 2010 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante een gezamenlijke huishouding met [B.] voert, zodat zij niet in aanmerking kan komen voor de gevraagde bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij geen gezamenlijke huishouding met [B.] heeft gevoerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de Raad te beoordelen periode strekt zich uit van 16 november 2009 tot en met
4 maart 2010.
4.2.
Aangezien er sprake is van een uit de relatie tussen appellante en [B.] geboren kind is voor de beoordeling of zij een gezamenlijke huishouding voeren, gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB slechts van belang, of sprake was van gezamenlijk hoofdverblijf.
4.3.
Appellante en [B.] stonden ten tijde van belang ieder op een afzonderlijk adres geregistreerd. Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft echter niet in de weg te staan aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat, doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt, dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
4.4.
De gedingstukken bieden een toereikende grondslag om aan te nemen dat appellante en [B.] in de onder 4.1 vermelde periode hun hoofdverblijf hadden in de woonwagen van appellante. Bij het huisbezoek op 18 februari 2010 is [B.] in die woonwagen aangetroffen. Appellante heeft toen verklaard dat haar vriend [B.] tijdelijk bij haar sliep omdat zij ziek was. Ze vond dit een prettig idee. Als ze zich in de nacht niet lekker voelde was haar vriend in de buurt om voor hun dochter te zorgen. Bij dit bezoek is post van [B.] in de woonkamer en zijn kledingstukken van hem in de kasten op de slaapkamer van appellante aangetroffen. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante verklaard dat [B.] dagelijks bij haar verbleef omdat zij samen een kind hebben, dat zij vaak ziek is en dat zij vrienden zijn. Verder is van belang dat de toercaravan van [B.] op het naastgelegen perceel niet als een zelfstandige woning kan worden aangemerkt. Bewoning van deze caravan op dit perceel, waarop tevens de caravan van [S.] stond, is niet mogelijk zonder gebruik te maken van elementaire voorzieningen. Uit gegevens van NUON volgt dat dit adres sinds 26 mei 2009 is afgesloten van gas en elektriciteit wegens wanbetaling. Appellante heeft haar stelling dat [B.] elektriciteit ontving van andere bewoners van het woonwagenkamp niet aannemelijk gemaakt. Bij het huisbezoek op 18 februari 2010 is waargenomen dat de caravan van [B.] niet was voorzien van elektriciteitskabels. Dat bewoning door [B.] van de toercaravan niet mogelijk is vindt steun in de verklaring van [S.] op 27 juli 2010 in het kader van haar bijstandsaanvraag, dat [B.] slechts af en toe in zijn caravan verbleef. In het licht van het vorenstaande is de verklaring van [S.] ter zitting van de Raad dat [B.] dagelijks in zijn caravan verbleef niet overtuigend.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellante in de hier te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met [B.] heeft gevoerd. Dit betekent dat appellante gedurende deze periode niet als zelfstandig subject van bijstand recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, zodat het dagelijks bestuur haar aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303,
2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

QH