ECLI:NL:CRVB:2013:2253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zutphen. De appellante, die bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder had aangevraagd, werd geconfronteerd met een afwijzing van haar aanvraag door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat appellante samenwoonde met L. [B.], wat zou betekenen dat zij geen recht had op de gevraagde bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en [B.] in de relevante periode, van 16 november 2009 tot en met 4 maart 2010, feitelijk samenwoonden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Tijdens een huisbezoek op 18 februari 2010 werd [B.] in de woonwagen van appellante aangetroffen. De Raad heeft ook rekening gehouden met verklaringen van appellante en getuigen, alsook met de omstandigheden rondom de woon- en leefsituatie van [B.].
De Raad concludeerde dat de omstandigheden voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante en [B.] een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de beslissing dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd en dat de afwijzing van haar aanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.