ECLI:NL:CRVB:2013:2248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak verzetsrechter inzake beëindiging bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de verzetsrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 1 mei 2013 had geoordeeld over de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De beëindiging vond plaats op 30 augustus 2012, na een melding van appellant dat hij op vakantie zou gaan. Het college had de bijstand beëindigd op grond van het feit dat appellant langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Appellant stelde verzet in tegen deze uitspraak, maar de verzetsrechter verklaarde het verzet ongegrond. Appellant ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij hij aanvoerde dat het appelverbod doorbroken moest worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het appelverbod niet doorbroken kon worden. De Raad stelde vast dat er geen evidente schending van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen was, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond was. De Raad verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep en bepaalde dat het griffierecht aan appellant werd terugbetaald.