ECLI:NL:CRVB:2013:2199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
12-642 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wajong-uitkering op basis van vastgestelde belastbaarheid en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante, geboren in 1982, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed, omdat zij niet gedurende 52 weken aaneengesloten minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon had kunnen verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante, ondanks haar gezondheidsklachten, in staat was om te functioneren in haar werk als leerlingkapster. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een beschutte werkomgeving, zoals appellante had betoogd.

Tijdens de zitting heeft appellante haar bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd, maar de Raad vond dat de informatie van de ex-werkgever van appellante, die bevestigde dat zij goed had gefunctioneerd, de eerdere conclusies ondersteunde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 25 oktober 2013.

Uitspraak

12/642 WAJONG
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
15 december 2011, 11/2715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Appellante heeft op 9 juli 2013 nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft, op verzoek van de Raad, een nader onderzoek ingesteld. Vervolgens heeft het Uwv een nader stuk ingezonden gedateerd 18 juli 2013, met als bijlage een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van
17 juli 2013.
Vervolgens heeft appellante nog een nader stuk ingezonden. Hierop is geen reactie van het Uwv ontvangen.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op [in] 1982. Zij heeft vanaf september 1998 tot
september 2001 gewerkt als leerlingkapster, terwijl ze daarnaast de kappersopleiding volgde. Daarna heeft ze nog ongeveer zes maanden gewerkt als verkoopster, tot maart 2002. Vervolgens heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toegekend gekregen. In november 2007 is zij begonnen als schoonmaakster en receptioniste/telefoniste bij Sociale Werkvoorziening [naam werkvoorziening]. Op 7 maart 2008 is zij voor dit werk uitgevallen in verband met depressieve klachten.
1.2. Op 11 december 2009 heeft appellante een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Deze aanvraag is door het Uwv afgewezen omdat appellante al bij aanvang van haar dienstverband in november 2007 dezelfde gezondheidsklachten had als de klachten waardoor zij bij het einde van de wachttijd niet kan werken. Vervolgens heeft appellante op 25 maart 2010 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft als aanvraagdatum voor de Wajong de datum van de Wet WIA-aanvraag gehanteerd en de aanvraag beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.3. Bij besluit van 7 juni 2010 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een
Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij niet vanaf haar zeventiende verjaardag gedurende 52 weken aaneengesloten minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon heeft kunnen verdienen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 26 april 2011 (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts inzake de belastbaarheid van appellante ten tijde van haar zeventiende en achttiende verjaardag. Verder heeft de rechtbank nog opgemerkt dat, nu de aanvraag negen jaar na het zeventiende levensjaar is ingediend, het nadeel dat de medische situatie op de zeventiende verjaardag niet meer met zekerheid vast te stellen is, voor rekening en risico van appellante komt. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de beoordeling van de bezwaararbeidsdeskundige, die heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 0% bedraagt per 30 april 2000.
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd. Zij heeft aangevoerd dat zij jonggehandicapte is in verband met de beperkingen die zij ondervond en ondervindt ten gevolge van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft weliswaar gewerkt als leerlingkapster op haar zeventiende en achttiende maar dit was in feite werk in een beschutte werkomgeving, in een kapperszaak die geleid werd door iemand die van haar situatie op de hoogte was en die rekening hield met haar beperkingen. Zij heeft gewezen op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 januari 2012 (AWB 10/6561) waarbij de rechtbank het betoog van de eiser in die zaak heeft gevolgd dat hij door beperkingen in verband met een borderline persoonlijkheidsstoornis rondom zijn zeventiende jaar al arbeidsongeschikt moet worden geacht. Ter nadere onderbouwing heeft appellante een e-mailbericht ingediend van haar toenmalige baas, gedateerd 3 juli 2013.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen geen aanleiding geven tot twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De bezwaarverzekeringsarts heeft, op grond van de beschikbare informatie van PsyQ van 31 december 2010, van de huisarts van
7 maart 2011 en van de gemeente Purmerend van 29 september 2010 een medische beoordeling verricht, uitgaande van de gestelde diagnoses van borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Hij is tot de conclusie gekomen dat appellante een zeer problematische jeugd heeft gehad en ten tijde van het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts volledig arbeidsongeschikt was, maar dat ook duidelijk is dat zij van september 1998 tot maart 2002 heeft gewerkt, eerst als leerlingkapster tot september 2001, terwijl ze daarnaast de kappersopleiding volgde en daarna nog zes maanden als verkoopster. Het enkele feit dat appellante ook rond haar achttiende al persoonlijkheidsproblematiek had wil, volgens de bezwaarverzekeringsarts, niet zeggen dat zij toen ook aanzienlijk beperkt was voor arbeid. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat zij destijds niet goed functioneerde in haar werk. De arbeidsdeskundige heeft nog geprobeerd contact te zoeken met de ex-werkgever van appellante, maar dit is niet gelukt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante weliswaar stelt dat het werk in de kapsalon werk in een beschutte werkomgeving betrof, maar dat dit niet is aangetoond door appellante. Hij heeft vastgesteld dat appellante op 30 april 2000 volledig geschikt was voor haar eigen werk, de maatmanfunctie van leerlingkapster. Gelet op de goede inzichtelijkheid en consistentie van de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige in relatie tot de beschikbare (medische) informatie is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling ten aanzien van de datum in geding, 30 april 2000, voor onjuist te houden.
4.2.
In hoger beroep is appellante in de gelegenheid gesteld haar ex-werkgever te traceren. Zij is daarin geslaagd en heeft informatie ingezonden van haar ex-werkgever, die via haar advocaat is benaderd om een verklaring af te leggen over het functioneren van appellante destijds als leerlingkapster. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een bezwaararbeidsdeskundige eveneens contact laten opnemen met de ex-werkgever teneinde een indruk te krijgen van het functioneren van appellante destijds. Uit de door de
ex-werkgever aan de bezwaararbeidsdeskundige verstrekte informatie blijkt dat appellante goed heeft gefunctioneerd als leerlingkapster. Zij heeft de hele kappersopleiding bij hem doorlopen. Zij kon goed zelfstandig werken en er was geen aanleiding voor extra begeleiding. Terecht heeft de bezwaararbeidsdeskundige dan ook geconcludeerd dat geen sprake was van een beschutte werkomgeving. De informatie van de ex-werkgever geeft geen aanleiding voor twijfel aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts.
4.3.
De door appellante genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2012 ziet weliswaar op iemand bij wie een borderline persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld maar voor het overige zijn er geen overeenkomsten met de situatie van appellante.
4.4.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft appellante dan ook terecht geschikt geacht voor haar eigen werk als parttime leerlingkapster. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan haar geschiktheid om dit werk fulltime te kunnen doen, waarbij van belang is dat appellante naast dit parttime werk ook nog naar school ging. Overigens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in de beroepsprocedure, op verzoek van de rechtbank, nog een theoretische schatting gemaakt. De conclusie was dat er genoeg functies te selecteren zijn waarmee appellante evenveel zou kunnen verdienen als met het maatmaninkomen, waarmee het
arbeidsongeschiktheidspercentage eveneens op 0 kwam.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

TM