Uitspraak
7 maart 2012, 11/7283 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam was als juridisch medewerker openbare orde bij de gemeente Alphen aan den Rijn. De appellant is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep tegen een ontslagbesluit ongegrond had verklaard. Het ontslag was gebaseerd op een negatieve beoordeling van zijn functioneren, die was vastgesteld na beoordelingsgesprekken in 2010 en 2011. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij de appellant had aangevoerd dat hij niet de kans had gekregen om zijn functioneren te verbeteren en dat het college niet adequaat op zijn bezwaren was ingegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beoordeling van de appellant op voldoende gronden berustte. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij bereid was om de verbeterpunten op te pakken en dat hij niet had voldaan aan de eisen die aan zijn functioneren werden gesteld. De Raad benadrukte dat het college de appellant in de gelegenheid had gesteld om zijn gedrag te verbeteren, maar dat de appellant hierin niet had gehandeld. De Raad concludeerde dat het ontslag op basis van ongeschiktheid voor de functie gerechtvaardigd was, omdat de appellant niet had voldaan aan de verwachtingen die aan hem werden gesteld.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 oktober 2013.