ECLI:NL:CRVB:2013:2177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
12-2283 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inschaling van een ambtenaar na gemeentelijke herindeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inschaling van een ambtenaar na de herindeling van de gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen. Appellante, werkzaam als beleidsadviseur A, was ontevreden over haar inschaling in de aanloopschaal 11, terwijl zij meende recht te hebben op inschaling in schaal 12. Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht had haar op basis van het Sociaal Statuut ingeschaald, maar appellante betwistte de juistheid van deze inschaling en voerde aan dat het sociaal statuut onduidelijk was over de inschaling.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het sociaal statuut voldoende duidelijk is over de inschaling en dat de functieschaal het uitgangspunt is voor de inschaling in de nieuwe functie. De Raad oordeelde dat appellante geen aanspraak kan maken op een hogere inschaling, omdat de bij haar oude functie behorende salarisschaal lager was dan de nieuwe functie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen, omdat appellante geen gelijke gevallen kon aantonen.

Daarnaast werd het beroep van appellante op een afbouwregeling voor haar waarnemingstoelage afgewezen, omdat deze toelage voor bepaalde tijd was toegekend en niet onder de afbouwregeling viel. De Raad concludeerde dat appellante met de nieuwe functie een hoger salaris ontving dan in haar oude functie, waardoor zij niet in haar rechten werd benadeeld. De uitspraak van de rechtbank Utrecht werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

12/2283 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 maart 2012, 11/3381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. van Dieren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dieren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S.P. Stuiver, advocaat, mr. B.M.M. Tijink en M.J. Bode.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 1 oktober 2007 werkzaam bij de voormalige gemeente Maarssen als [naam functie]. Die functie was gewaardeerd op schaal 10A, maar appellante is sinds haar indiensttreding betaald naar uitloopschaal 11. Bovendien ontving appellante van
1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 vanwege een taakuitbreiding (taakmodule “senior plus”) een waarnemingstoelage van € 400,- bruto per maand. Per 1 januari 2011 zijn de gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen opgeheven en is de nieuwe gemeente Stichtse Vecht ontstaan. Bij besluit van 11 maart 2011 heeft het college appellante op basis van het Sociaal Statuut voor de herindeling van de gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen (sociaal statuut) geplaatst in de op schaal 12 gewaardeerde functie van beleidsadviseur A in het team [naam team] van de afdeling[naam afdeling]. Daarbij heeft het college appellante ingeschaald in de aanloopschaal 11.
1.2. Appellante kon en kan zich met die inschaling niet verenigen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld te moeten worden ingeschaald in de functionele schaal 12. Bovendien had de waarnemingstoelage moeten worden afgebouwd.
1.3. Bij besluit van 7 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, kort samengevat, het volgende overwogen. Uit artikel 2.3, tweede lid, van het sociaal statuut blijkt voldoende duidelijk dat de functieschaal - volgens de definitie de bij de functie behorende salarisschaal - het uitgangspunt is voor de inschaling in de nieuwe functie. Nu de bij de oude functie behorende salarisschaal schaal 10A was en de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal schaal 12 is, heeft het college appellante op grond van de regels opgenomen in
bijlage 1 bij het sociaal statuut terecht ingeschaald in aanloopschaal 11. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Voor zover appellante haar situatie vergelijkt met die van medewerkers die onder andere bestuursorganen - de voormalige gemeenten Loenen en Breukelen - vielen, geldt dat er geen sprake is van rechtens gelijke gevallen. Waar het ongelijkheid vanwege het vervallen van schaal 10A betreft, heeft appellante geen concrete gevallen genoemd waaruit de ongelijke behandeling blijkt. Appellante kan geen aanspraak maken op een afbouwregeling voor haar waarnemingstoelage, nu de inmiddels vervallen waarnemingstoelage voor bepaalde tijd was toegekend en dergelijke toelagen volgens artikel 2.3, tiende lid, van het sociaal statuut niet onder de afbouwregeling vallen. Door het vervallen van de waarnemingstoelage is ook geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel dan wel met artikel 59, eerste lid, van de Wet Algemene regels herindeling (Wet Arhi).
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij in schaal 12 had moeten worden geplaatst. Artikel 2.3, tweede lid, van het sociaal statuut heeft alleen betrekking op de plaatsing en niet op de inschaling. Bijlage 1 bij het sociaal statuut, in het bijzonder pagina’s 17 en 18, gaat wel over de inschalling. Onder het daar gebruikte begrip ‘schaal’ dient ook uitloopschaal te worden gelezen. Onduidelijkheid in het sociaal statuut over de inschaling dient niet voor rekening van appellante te komen. Appellante heeft verder haar beroep op het gelijkheidsbeginsel herhaald. Ook is zij zich op het standpunt blijven stellen dat de haar toegekende waarnemingstoelage had moeten worden omgezet in een aflopende compensatie. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat een verslechtering van de (feitelijke) salarispositie op grond van de artikelen 59, tiende lid, en 60, derde lid, van de Wet Arhi niet is toegestaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het sociaal statuut geldt de functieschaal - naast de inhoud van de functie en het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren - als uitgangspunt voor de plaatsing in de nieuwe organisatie. Dat in bijlage 1 bij het sociaal statuut in het kader van de inschaling ook het begrip ‘schaal’ wordt gebruikt, betekent niet dat bij de inschaling van appellante in de nieuwe functie de uitloopschaal als uitgangspunt had moeten worden genomen. Bijlage 1 geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat onder ‘schaal’ iets anders wordt verstaan dan ‘functieschaal’. Hierbij komt dat in artikel 1.2 van het sociaal statuut, waarin definities van de gebruikte begrippen zijn opgenomen, alleen een definitie van ‘functieschaal’ en niet van ‘schaal’ voorkomt. Het voorgaande brengt tevens mee dat het standpunt van appellante dat het sociaal statuut onduidelijk is over de inschaling niet wordt gedeeld.
4.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De medewerkers van de voormalige gemeenten Loenen en Breukelen vielen onder een ander bestuursorgaan dan appellante, zodat reeds hierom geen sprake kan zijn van ongelijke behandeling door het college van gelijke gevallen. Het college en de rechtbank hebben ten aanzien van de overige door appellante genoemde gevallen terecht vastgesteld dat het hier niet om gelijke gevallen gaat.
4.3.
Appellante heeft geen aanspraak op een afbouwregeling voor de waarnemingstoelage waarover zij in de gemeente Maarssen beschikte. Artikel 2.3, tiende lid, van het sociaal statuut schrijft voor dat toelagen die voor bepaalde tijd zijn toegekend niet vallen onder de afbouwregeling van artikel 2.3, negende lid, van het sociaal statuut. De waarnemingstoelage die het college bij besluit van 25 mei 2010 aan appellante heeft toegekend, is blijkens dat besluit toegekend tot en met 31 december 2010, derhalve voor bepaalde tijd. Nu appellante het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft ingetrokken, staat dat besluit in rechte vast. Overigens vermeldt het besluit van 25 mei 2010 dat bij de plaatsing in de nieuwe gemeente Stichtse Vecht zal worden uitgegaan van de oorspronkelijke functie-inhoud en functieschaal zonder de tot de waarnemingstoelage aanleiding gevende taakmodule “senior plus”.
4.4.
Appellante kan ook aan de artikelen 59, tiende lid, en 60, derde lid, van de Wet Arhi geen aanspraak op plaatsing in schaal 12 ontlenen. Nu de waarnemingstoelage op 31 december 2010 eindigde en appellante met ingang van 1 januari 2011 in haar nieuwe functie een hoger salaris ontving dan hiervoor in haar oude functie, heeft appellante immers ten minste de salarispositie behouden als vereist in die bepalingen.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en E.J.M. Heijs en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen
(getekend) S.K. Dekker

HD